Avsnitt
-
Job is zeker niet één van de makkelijkste boeken om te lezen, maar wel één van de meest intrigerende. Misschien is het jammer dat wij de Bijbel in onze eigen taal moeten lezen en dat niet in het oorspronkelijke Hebreeuws kunnen. De grondtekst is namelijk prachtig poëtisch.
De boodschap is ook erg sterk, want de vraagstukken die naar voren komen in het boek Job zijn vragen die vandaag de dag nog veel worden gesteld. De hamvraag is: waarom is er lijden in de wereld? En daaraan gekoppeld: als er lijden is, kan God dan wel goed en liefdevol zijn?
Uniek inkijkje in de hemel
Het verhaal van Job speelt zich af ergens in de periode van Genesis in een land ver van Israël. Job is dan ook geen Israëliet. Job is een goede man, een soort Noach. Hij is rechtschapen, onberispelijk, heeft ontzag voor God en mijdt het kwaad. Hij leefde zoals God dat van de mens verlangt. God zegent hem rijkelijk met een vrouw, zeven zonen, drie dochters, vee en allerlei andere bezittingen.
Na deze introductie van Job, krijgen we plotseling een uniek inkijkje in de hemel. We zien hoe God zijn engelen om zich heen verzamelt. Er is één wezen bij dat wij meestal ‘de duivel noemen’. Zijn naam wordt hier niet genoemd, maar de auteur van het boek noemt hem ‘satan’. Dat betekent ‘aanklager’. God vraagt aan satan of hij tijdens zijn ronde op aarde ook Job heeft gezien. Deze boze engel grijpt zijn kans om Job in de problemen te brengen. “Natuurlijk eert hij U”, zegt hij tegen God. “U geeft hem immers zoveel. Als U dat van hem afpakt, zal hij U vervloeken.”
God lijkt zich te laten uitlokken. Hij geeft satan de vrije hand om alles van Job af te pakken, inclusief zijn kinderen, zo lang hij maar niet aan Job zelf komt. Dat leidt onmiddellijk tot een groot dilemma: waarom doet God dit? Is het lijden van de mens een spelletje voor de Heer? Als lezer wil je snel verder om te kijken hoe deze vragen worden beantwoord.
Een week zwijgen
Maar Job zondigt niet. Tenminste, niet meteen. ‘De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen. Geprezen zij de naam van de Heer’, is Jobs beroemdste uitspraak. Zijn vrouw moedigt Job aan God te vervloeken. Hij weigert. Liever aanvaart hij het kwade. Dan komen vier vrienden op bezoek. Als ze het leed zien, zwijgen ze een week lang. Dat is de introductie van het boek.
Of ze letterlijk zwegen of wel spraken maar niet over wat Job was overkomen, weet ik niet. Maar na die zeven dagen kan Job zich niet langer inhouden. Hij vervloekt de dag dat hij is geboren. Vanaf dat moment ontspint zich een lange discussie tussen Job en zijn vrienden. Drie vragen staan centraal:
1) Heeft God een rechtvaardig karakter?
2) Heerst God op basis van rechtvaardigheid?
3) Als God rechtvaardig is en heerst op basis van rechtvaardigheid, waarom moet Job dan lijden?
In de oudheid gingen mensen ervan uit dat als je goed deed, de goden je zouden belonen en als je kwaad deed, dat je daarvoor gestraft zou worden. Job wordt dan ook boos als zijn ‘vrienden’ zeggen dat hij wel moet hebben gezondigd. Hij houdt vol dat hij onschuldig is en zijn leed niet is omdat God hem straft. Dat klopt ook, want de Bijbel introduceert Job als een rechtvaardig persoon die kwaad mijdt en God eert.
Hopen op het goede
Op een gegeven moment wordt Job de discussie met zijn vrienden zo zat dat hij zich in al zijn emoties rechtstreeks tot God richt. Hij zegt dat hij deze God niet meer herkent. ‘Ik hoopte op het goede, maar het kwade kwam.’ Hij houdt vol dat hij volstrekt onschuldig is en daagt God uit rechtstreeks tot hem te spreken.
Nu pas begint de jongste vriend te spreken. Deze Elihu maakt een punt dat nog niet eerder is genoemd door Job en de andere mannen. Hij zegt dat het lijden misschien niet is vanwege zonden die al begaan zijn, maar om mensen te waarschuwen die in de toekomst wellicht zullen zondigen. Of misschien gebruikt God het lijden wel om mensen sterker te maken. Elihu geeft toe dat hij niet weet waarom deze rampspoed Job getroffen heeft. Hij is er wel van overtuigd dat Job God niet mag beschuldigen.
‘Heb jij de zon wel eens laten opkomen?’
Dit is het einde van het debat. Job reageert niet meer en het lijkt erop dat de mens het mysterie van het lijden niet kan ontrafelen. Dan, in hoofdstuk 38, verschijnt God opeens zelf. Vanuit een heftige storm spreekt hij met Job. Je verwacht en hoopt dat God nu eindelijk zal uitleggen waarom Hij de satan toestond vrijwel alles van Job af te pakken.
God doet dat niet. Eerst roept hij Job ter verantwoording, zoals Job dat zelf eerder bij God deed. God laat Job de grootsheid van het heelal zien en bevraagt hem over de schepping van het universum en de orde die God heeft aangebracht. ‘Kun jij dat ook, Job?’, zegt God feitelijk. ‘Heb jij de zon wel eens laten opkomen?’ God vuurt een eindeloze reeks van dit soort vragen op Job af, zodat Job beseft hoe klein hij is en hoe groot God is. Wie is Job dus om God in het beklaagdenbankje te zetten en te bepalen hoe Hij de kosmos moet leiden? Misschien moet Job maar de zondaren straffen op het moment dat ze in overtreding gaan? God zegt hier met zoveel woorden dat het niet zo makkelijk is om altijd maar recht te spreken, elke goede daad te belonen en elke slechte daad te bestraffen. De werkelijkheid is veel complexer.
Job wilde dat God verantwoording af zou leggen. Dat doet God niet. Hij legt niet uit dat Hij een gesprek had gevoerd met satan en dus ook niet waarom Job zo moest lijden. In plaats daarvan vraagt God aan Job om Hem te vertrouwen. Job toont berouw en vraagt vergeving.
God zegt dan dat Job juist gesproken heeft. Dat is gek, want eerder nog zagen we duidelijk dat Job God onterecht beschuldigde. Ondanks dat Hij Job fors terechtwees, is God blijkbaar niet boos op Job. Hij lijkt juist blij dat Job in gebed met Hem heeft geworsteld.
God beloont trouw
De vrienden krijgen nog wel de wind van voren. Ze moeten offers brengen en Job moet voor hen bidden. Job is blijkbaar in de positie om dat te doen. Hij is gebroken, heeft zijn fouten toegegeven en vergeving gekregen. Nu kan hij bidden voor de vrienden.
En nadat hij dat heeft gedaan, herstelt God zijn dienaar. Hij krijgt opnieuw zeven zonen en drie dochters en vergaart opnieuw een enorme rijkdom, het dubbele van wat hij had. Dit is een belofte. Wie toegeeft de wijsheid niet in pacht te hebben, wie niet op eigen kracht vertrouwt, wie zijn zonden toegeeft maar gelooft in God zal door Hem rijkelijk worden beloond. Misschien niet in dit leven, maar zeker na de dood.
-
Lezen: Lucas 24:13-35
Het is de zondag na Pasen. Jezus is ter dood gebracht en in een graf gelegd. Twee mannen verlaten Jeruzalem. Ze zijn diepbedroefd. Terwijl ze naar hun dorp lopen, komt er een andere man langzaam dichterbij. Ze herkennen Hem niet, maar het is Jezus. Laten we lezen wat er gebeurde.
Lucas 24:13-35
Diezelfde dag gingen twee van de leerlingen op weg naar Emmaüs, een dorp dat zestig stadie van Jeruzalem verwijderd ligt. Ze spraken met elkaar over alles wat er was voorgevallen.
Terwijl ze zo met elkaar in gesprek waren, kwam Jezus zelf naar hen toe en liep met hen mee, maar hun blik werd vertroebeld, zodat ze Hem niet herkenden. Hij vroeg hun: ‘Waar lopen jullie toch over te praten?’
Daarop bleven ze somber gestemd staan. Een van hen, die Kleopas heette, antwoordde: ‘Bent U dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?’
Jezus vroeg hun: ‘Wat dan?’
Ze antwoordden: ‘Wat er gebeurd is met Jezus van Nazaret, een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van het hele volk. Onze hogepriesters en leiders hebben Hem ter dood laten veroordelen en laten kruisigen. Wij leefden in de hoop dat Hij degene was die Israël zou bevrijden, maar inmiddels is het de derde dag sinds dit alles gebeurd is. Bovendien hebben enkele vrouwen uit ons midden ons in verwarring gebracht. Toen ze vanmorgen vroeg naar het graf gingen, vonden ze zijn lichaam daar niet en ze kwamen vertellen dat er engelen aan hen waren verschenen, die zeiden dat Hij leeft. Een paar van ons zijn toen ook naar het graf gegaan en troffen het aan zoals de vrouwen hadden gezegd, maar Jezus zagen ze niet.’
Toen zei Hij tegen hen: ‘Hebben jullie dan zo weinig verstand en zijn jullie zo traag van begrip dat jullie niet geloven in alles wat de profeten gezegd hebben? Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’
Daarna verklaarde Hij hun wat er in al de Schriften over Hem geschreven stond, en Hij begon bij Mozes en de Profeten.
Ze naderden het dorp waarheen ze op weg waren. Jezus deed alsof Hij verder wilde reizen. Maar ze drongen er sterk bij Hem op aan om dat niet te doen en zeiden: ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.’ Hij ging met hen mee en bleef bij hen.
Toen Hij met hen aanlag voor de maaltijd, nam Hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze Hem. Maar Hij werd onttrokken aan hun blik.
Daarop zeiden ze tegen elkaar: ‘Brandde ons hart niet toen Hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?’ Ze stonden op en gingen meteen terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en de anderen aantroffen, die tegen hen zeiden: ‘De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt en Hij is aan Simon verschenen!’ De twee leerlingen vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij zich aan hen kenbaar had gemaakt door het breken van het brood.
‘Geloven jullie niet wat de profeten gezegd hebben?’
Dit is een wonderlijk verhaal. Niet alleen bewijst het dat Jezus uit de dood is opgestaan, het laat ook zien hoe belangrijk het goede nieuws is. Het mooie is dat Jezus nadat Hij de dood heeft overwonnen eerst deze terneergeslagen leerlingen opzoekt.
Jezus weet natuurlijk precies wat er is gebeurd, maar toch vraagt Hij aan de mannen om het Hem te vertellen. Ze moeten hun verhaal kwijt. En daarna vertelt Jezus hun het evangelie. Vanuit ‘Mozes en de Profeten’ laat Hij hun zien dat alles wat er is gebeurd moest gebeuren om de mensheid te bevrijden van de zonde.
Met ‘Mozes en de Profeten’ bedoelt Jezus het deel van de Bijbel dat wij het Oude Testament noemen. De boeken van het Oude Testament zijn geschreven tussen 1500 jaar en 400 jaar voordat Jezus werd geboren. En toch gaan deze boeken al over Hem, zegt Hij.
Zullen we eens kijken naar wat het Oude Testament over Jezus zegt? Dit is slechts een beknopte samenvatting, maar kijk maar eens mee.
1. Genesis 3: de nakomeling van Eva
In Genesis 3 zorgt de slang er met zijn misleiding voor dat Adam en Eva zondigen. De mens mag niet meer in het paradijs wonen. Maar God doet ook een belofte. Hij zegt tegen de slang:
‘Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare, dat verbrijzelt jou de kop, jij bijt het in de hiel.’
Dit gaat over Jezus. Hij verplettert het kwaad, maar zal daarvoor wel moeten lijden.
2. Exodus 12: het bloed van het lam
Toen het volk Israël tot slaaf was gemaakt, bevrijdde God hen door tien plagen op Egypte af te sturen. De tiende plaag was de verschrikkelijkste: alle eerstgeborenen zouden worden gedood. Maar er was een uitweg. De Bijbel zegt:
Toen riep Mozes de oudsten van Israël bij elkaar. ‘Elke familie moet een lam of een bokje kiezen,’ zei hij, ‘en dat moet worden geslacht als pesachoffer.’
Het bloed van het lam moest aan de deurposten en dorpels worden gesmeerd. Iedereen die in een huis was met bloed van het lam aan de deur, was veilig. Het bloed van het lam beschermde de bewoners. Die mensen hoefden de prijs van de zonde niet te betalen. Het lam was in hun plaats gestorven.
Bij het jaarlijkse feest moesten de Israëlieten steeds opnieuw een lam slachten om stil te staan bij wat God voor hen had gedaan. Tijdens dit feest werd Jezus gekruisigd. Hij stierf op hetzelfde moment als de lammeren in de tempel.
3. Deuteronomium 18: een profeet als Mozes
Mozes was de belangrijkste leider en profeet van het volk Israël. Hij leidde hen namens God Egypte uit. Aan het eind van Mozes’ leven deed God deze belofte:
Ik zal in hun midden steeds weer een profeet laten opstaan, een profeet zoals jij.
God beloofde een profeet die net zulke wonderen zou doen als Mozes. Jezus was die profeet.
4. 2 Samuel 7: een koning als David
Koning David wilde God eren met een tempel. God wilde niet dat David de tempel zou bouwen, maar dat zijn zoon Salomo dit zou doen. Toen sprak God een belofte uit aan David: er zou altijd iemand uit zijn nageslacht op de troon zitten. God zei over Hem:
Hij zal een huis bouwen voor mijn naam, en Ik zal ervoor zorgen dat zijn koninklijke troon nooit wankelt.
Jezus is een koning als David geworden, maar dan een eeuwige koning.
5. Psalm 22: de worm aan het kruis
Psalm 22 is gedicht door koning David. Het gaat over zijn eigen worstelingen. Als je deze psalm leest zie je dat het tegelijkertijd een beschrijving is van iemand die aan een kruis hangt, terwijl hij wordt bespot en de soldaten om zijn kleren dobbelen.
Zo staat er:
Maar ik ben een worm en geen mens,
door iedereen versmaad, bij het volk veracht.
Allen die mij zien, bespotten mij,
ze schudden meewarig het hoofd:
‘Wend je tot de HEER! Laat Hij je verlossen,
laat Hij je bevrijden, Hij houdt toch van je?’
Dit waren exact de woorden die Jezus te horen kreeg toen hij aan het kruis hing.
6. Zacharia 12: Hem die ze hebben doorstoken
Ook de profeet Zacharia (ook wel Zecharja genoemd) heeft over Jezus gesproken. Zo beschrijft hij in hoofdstuk 9 hoe Jezus op een ezel de stad binnenkomt, en in hoofdstuk 12 zegt hij:
Het huis van David en de inwoners van Jeruzalem echter zal Ik vervullen met een geest van mededogen en inkeer. Ze zullen zich weer naar Mij wenden, en over degene die ze hebben doorstoken, zullen ze weeklagen als bij de rouw om een enig kind; hun verdriet zal zo bitter zijn als het verdriet om een eerstgeborene.
Hier gaat het om de tijd dat Israël tot inkeer zal komen en Jezus zal volgen. Het boeiende in het verband waarin wij dit stukje lezen is dat Zacharia voorspelde dat Jezus doorstoken zou worden. Dit gebeurde aan het kruis, door een Romeinse speer.
7. Jesaja 53: Een lijdende koning
De profeten hebben veel gesproken over een messias. Het woord messias betekent ‘gezalfde’. Koningen en priesters werden vroeger met olie gezalfd. De mensen in Jezus’ tijd verwachtten een nieuwe messias, een nieuwe David, een nieuwe Mozes.
Maar ze hadden niet begrepen dat deze messias moest lijden. Daarom waren die twee mannen zo in de war. Jezus legde ongetwijfeld ook deze passage aan hen uit:
Daarom ken Ik hem een plaats toe onder velen
en zal hij met machtigen delen in de buit,
omdat hij zijn leven prijsgaf aan de dood
en zich tot de zondaars liet rekenen.
Hij droeg echter de schuld van velen
en nam het voor zondaars op.
Als je dit hele hoofdstuk leest, dan zie je dat hier een portret wordt geschilderd van Jezus als lijdende dienaar. Hij is Gods knecht, iemand die zijn leven aflegt.
Hij liet zich tot de zondaars rekenen. Waarom? Zodat Hij hun schuld op zich kon nemen. Dat is het goede nieuws dat Jezus aan die twee leerlingen vertelde, en via hen aan ons!
Wil je Jezus leren ontdekken in het Oude Testament? Lees dan het boek ‘Jezus in het Oude Testament’.
-
Saknas det avsnitt?
-
Ester is misschien wel één van de spannendste boeken van de Bijbel. Het is bijna of je naar een film kijkt. Bovendien is de hoofdrol weggelegd voor een vrouw. Ester, een meisje van eenvoudige komaf, wordt vanwege haar schoonheid uitgekozen om koningin te worden. Maar ze heeft zoveel meer te bieden dan een mooi uiterlijk. Haar moed redt uiteindelijk het joodse volk.
Want hoewel veel Israëlieten waren teruggekeerd naar Jeruzalem en omstreken, gold dat zeker niet voor iedereen. Een groot deel van hen leefde nog steeds in ballingschap in Perzië, het huidige Iran. Ester, die ook Hadassa heet, leefde in de vijfde eeuw voor Christus. Haar ouders waren vroeg gestorven en daarom werd ze opgevoed door haar oudere neef Mordechai, die ook een belangrijke rol speelt in de redding van Gods volk. Verder heb je nog de wispelturige en soms wrede koning Ahasveros en de schurk in dit verhaal, Haman.
Er zijn echter twee personages die niet genoemd worden door de auteur van dit boek, God en de duivel. In het hele verhaal zie je de voortdurende strijd tussen goed en kwaad. De duivel die Adam en Eva misleidde, zit achter het plot tegen het joodse volk, terwijl God hem telkens te slim af is. Toch wordt hun rol niet omschreven. Daarmee komt de realiteit van dit Bijbelboek misschien wel heel dicht bij onze eigen realiteit. We zien goed en we zien kwaad. We zien de gevolgen van wat de duivel doet in zonden en misstanden, oorlogen en hongersnood. Maar wat hij precies doet en hoe hij het doet, dat weten we niet.
Het Bijbelboek Ester daagt ons uit om met geestelijke ogen naar de wereld om ons heen te kijken. Het kwaad probeert het goede werk van God ongedaan te maken. Soms lijkt het alsof het kwaad wint, maar uiteindelijk zal het goede overwinnen. Dat is de boodschap van dit Bijbelboek.
De openingsscène van Ester is een overdadig feest van de koning, één dat wel 180 dagen `duurt. Tijdens dat feest wil hij laten zien hoe mooi zijn vrouw is en hij verzoekt haar op te komen draven om voor zijn gasten te dansen. Koningin Wasti weigert en de koning ontsteekt in woede. Om haar - en alle andere vrouwen - een lesje in gehoorzaamheid te leren, zet hij haar af als koningin. Na verloop van tijd kiest hij Ester via een schoonheidswedstrijd als haar opvolgster. Ze voegt zich bij de vele vrouwen die de koning al heeft en mag alleen bij hem komen als hij haar ontbiedt. Maar ze vertelt hem niet dat ze joods is.
Ondertussen beraden twee verbitterde dienaren van de koning een plot om hem te doden. Esters oom Mordechai hoort dit toevallig en hij informeert Ester, die op haar beurt de koning waarschuwt. De mannen werden gevangen genomen, berecht en uiteindelijk ter dood gebracht.
Niet veel later benoemt de koning een man die als een soort premier fungeert. Iedereen moet naar deze Haman luisteren en ook voor hem buigen. Alleen Mordechai, die ook een hoge positie heeft, doet dit niet. Haman beraamt een plot om Mordechai en zelfs het hele joodse volk uit de weg te ruimen.
Mordechai ontdekt ook dit plan en wil dat Ester de hulp van de koning vraagt. Ze aarzelt. Het is levensgevaarlijk om op audiëntie te gaan als de koning niet om je heeft gevraagd. Haar oom schiet enigszins uit zijn slof. ‘Als jij je mond niet opendoet’, zei hij, ‘dan komt er van een andere kant wel redding. Maar jij en je vaders familie komen dan om. Je moet wat doen. Wie weet, misschien ben je hiervoor wel koningin geworden.’
Ester is overtuigd, maar ze is al in geen maand ontboden bij de koning. Daarom vraagt ze Mordechai en de rest van het volk drie dagen niet te eten en te drinken. Zij doet hetzelfde met haar dienaressen. (Hier zie je haar geestelijke houding. Net als Mordechai vertrouwt ze volledig op God. Daarom vast en bidt ze.)
Na drie dagen trekt ze haar koninklijk gewaad aan en gaat naar de koning. Hij vraagt haar dichterbij te komen en haar verzoek te doen. Ze kan hem niet direct vertellen wat er scheelt en vraagt daarom toestemming de volgende dag een feestmaal te mogen organiseren voor de koning. Hij gaat akkoord. Ondertussen laat Haman een grote paal bouwen om Mordechai aan op te hangen.
Die nacht kan de koning niet slapen en laat hij zich verhalen voorlezen over zijn tijd als koning. Hij wordt zo herinnerd aan Mordechai, die hem van een moordplot had gered en hij beseft dat hij hem daar nooit voor beloond heeft. De koning roept Haman en vraagt hem naar ideeën om iemand te eren. Haman denkt dat de koning hém wil eren en komt met een uitgebreid plan. Die persoon moet met een mooi gewaad worden rondgereden door de stad terwijl iemand voor hem uit moet lopen en moet roepen: ‘Dit valt je ten deel als je de koning eer bewijst!’
Een dag later wordt Mordechai niet geëxecuteerd maar rondgereden door de stad, terwijl Haman voor hem uitloopt. De rollen zijn dus volledig omgedraaid.
Maar de koning weet nog steeds niet van Hamans plan om Mordechai en de joden te doden. Daar komt hij pas achter als Ester hem dat ’s avonds bij het feestmaal vertelt. Hij is ontzet dat Haman, ook aanwezig bij het maal, hiervoor verantwoordelijk is en laat hem ophangen aan de paal die Haman voor Mordechai had bedoeld. De bevelen van Haman worden uiteindelijk teruggedraaid en vele vijanden van het joodse volk, die hadden gehoopt hen op één dag uit te roeien, werden gedood. Anderen waren te bang om nog langer iets te proberen tegen Gods volk.
Niet alles wat Ester en Mordechai doen, is goed in de ogen van God. Er wordt veel bloed vergoten, er is sprake van trouwen met heidenen, eten van onrein voedsel, en deelnemen aan misschien wel ‘wilde feesten’. Ester en Mordechai zijn wel voorbeelden van je vertrouwen stellen op God als het moeilijk wordt. En dat is precies wat God ons vanaf het begin heeft gevraagd. Adam en Eva hoefden maar één ding te doen, God vertrouwen.
Zo sluit Ester opmerkelijk goed aan bij de rest van de Bijbel. De slang probeert Gods schepping kapot te maken. De mens is zondig, maar wordt gevraagd zijn vertrouwen op God te stellen. God geeft uitredding en herstel. De ultieme belofte is dat we een plek zullen hebben om te wonen en te leven, dat in dit koninkrijk van God in al onze noden voorzien zal worden en dat God zelf te midden van ons zal wonen.
-
Lezen: Daniël 6
We hebben in de themaweek over de mens tot nu toe gekeken naar:
Hoe God de mens de kroon van de schepping maakte
Hoe de mens de fout in ging
Hoe de mens bevrijding nodig heeft van de zonde
Wat de drie vijanden zijn van de mens
Het lijkt me mooi om deze week af te sluiten met een positief verhaal. En eigenlijk wil ik dat Bijbelverhaal ook voor zich laten spreken. Daarom geef ik alleen wat toelichting aan het begin.
We lezen zo direct uit het profetische Bijbelboek Daniël. Daniël was een Israëliet die in de zesde eeuw voor Christus samen met zijn hele volk werd meegenomen door de Babyloniërs. We weten uit de geschiedenisboeken dat dit een tactiek was van de Babylonische koningen om deze volken onder controle te krijgen en te voorkomen dat ze in opstand zouden komen.
Toch was het leven voor deze ballingen niet altijd slecht. Jonge, intelligente mannen bijvoorbeeld kregen een opleiding. Ze werden eigenlijk opgevoed door de Babyloniërs en daarna aangesteld als leiders en zelfs als gouverneurs over andere overwonnen volken.
Daniël was een belangrijke leider. Hij behoorde tot de Israëlieten die door de Babyloniërs werden benoemd op hoge posities. Waarom deden de Babyloniërs dit? De Bijbel vertelt het niet, maar historici hebben dit onderzocht.
Als de Babyloniërs een volk overwonnen en ze een lokale leider aanstelden, dan zou die misschien weer in opstand komen. Zouden ze een leider uit Babylon aanstellen, dan zou die wellicht meer weerstand oproepen. Maar een leider vanuit een ander overwonnen volk zat tussen die twee uitersten in.
In de val gelokt, maar trouw gebleven
Welke taken Daniël precies heeft vervuld, weten we niet. Maar hij had verschillende hoge functies. Uiteindelijk werden tijdens Daniëls leven de Babyloniërs verslagen door de Meden en de Perzen. Zij namen het koninkrijk over.
In het verhaal dat we gaan lezen, wordt ene Darius koning. Hij laat zich als een afgod vereren. Daniël is echter een inspirerend voorbeeld voor ons. Hij blijft God trouw, zelfs als hij in de val wordt gelokt.
Deze vragen wil ik je meegeven: wat leer jij van hem? Hoe zou je dat in het dagelijks leven kunnen toepassen? En: wat leer je hier over God?
Daniël 6
Darius de Mediër verkreeg het koningschap; hij was toen tweeënzestig jaar.
Darius ging ertoe over honderdtwintig satrapen over het gehele koninkrijk aan te stellen. Boven hen stelde hij drie rijksbestuurders aan, van wie Daniël er een was; aan hen moesten de satrapen rekenschap afleggen, opdat de koning geen schade zou lijden.
Daniël nu onderscheidde zich van de rijksbestuurders en satrapen door zijn buitengewone begaafdheid. De koning overwoog zelfs hem over het hele koninkrijk aan te stellen. Daarom probeerden de rijksbestuurders en satrapen in Daniëls bewind iets te vinden waarvoor ze hem zouden kunnen aanklagen, maar zij konden geen grond voor een aanklacht vinden of hem op een misstap betrappen, want hij was betrouwbaar en hij had nooit zijn plicht verzuimd of een misstap begaan.
Toen zeiden die mannen: ‘Met geen mogelijkheid zullen wij deze Daniël kunnen aanklagen, tenzij we iets zoeken dat verband houdt met de wet van zijn God.’
Daarop richtten de rijksbestuurders en satrapen zich tot de koning met een dringend verzoek: ‘Koning Darius, leef in eeuwigheid! Alle rijksbestuurders van het koninkrijk, stadhouders en satrapen, raadsheren en gouverneurs, zijn van mening dat er een koninklijk besluit moet worden uitgevaardigd waarin wordt vastgelegd dat eenieder die de komende dertig dagen een verzoek tot een god of een mens richt in plaats van tot u, majesteit, in de leeuwenkuil zal worden geworpen. Welnu, majesteit, vaardig dat verbod uit en stel het op schrift, zodat het niet veranderd kan worden, zoals geen enkele wet van de Meden en de Perzen kan worden herroepen.’ Hierop stelde koning Darius het verbod op schrift.
Toen Daniël hoorde van het besluit dat op schrift gesteld was, ging hij naar zijn huis. In zijn bovenvertrek had hij in de richting van Jeruzalem open vensters. Daar knielde hij neer, bad tot zijn God en prees Hem, precies zoals driemaal per dag zijn gewoonte was.
Maar toen drongen de mannen zijn huis binnen en troffen Daniël aan terwijl hij zich smekend tot zijn God richtte. Ze gingen onmiddellijk naar de koning en wezen hem op het koninklijk besluit: ‘Hebt u geen verbod op schrift laten stellen dat ieder mens die de komende dertig dagen een verzoek tot een god of een mens richt in plaats van tot u, majesteit, in de leeuwenkuil zal worden geworpen?’
De koning antwoordde: ‘Die verordening ligt even vast als elke wet van de Meden en de Perzen, ze kan niet worden herroepen.’ Toen zeiden ze tegen de koning: ‘Daniël, een van de Judese ballingen, slaat geen acht op u, majesteit, noch op het besluit dat u op schrift hebt laten stellen; driemaal daags verricht hij zijn gebed.’
Toen de koning deze beschuldiging hoorde raakte hij zeer ontstemd, en hij zon op middelen om Daniël te redden. Tot zonsondergang deed hij alles wat in zijn macht lag om Daniëls leven te sparen.
Maar de mannen drongen bij de koning aan en zeiden: ‘Bedenk, majesteit, dat geen verbod of besluit dat de koning heeft uitgevaardigd veranderd kan worden; het is een wet van de Meden en de Perzen.’ Hierop gaf de koning bevel Daniël te halen en hem in de leeuwenkuil te werpen.
De koning zei tegen Daniël: ‘Uw God, die u zo vasthoudend dient, zal u redden!’ Er werd een steen gebracht waarmee de opening van de kuil werd afgedekt, en de koning verzegelde die met zijn zegelring en met de zegelring van zijn machthebbers, om te verhinderen dat iemand iets aan Daniëls omstandigheden zou veranderen.
Daarna keerde de koning terug naar zijn paleis en bracht de nacht door zonder iets te eten; hij kon de slaap niet vatten, maar liet niets ter afleiding brengen. Vroeg in de ochtend, toen het licht begon te worden, stond de koning op en haastte zich naar de leeuwenkuil. Zodra hij in de buurt van de kuil kwam, riep hij Daniël met bedroefde stem toe: ‘Daniël, dienaar van de levende God, heeft uw God, die u zo vasthoudend dient, u van de leeuwen kunnen redden?’
En Daniël zei tegen de koning: ‘Majesteit, leef in eeuwigheid! Mijn God heeft zijn engel gezonden en de leeuwenmuilen gesloten. Ze hebben mij geen kwaad gedaan, omdat Hij mij onschuldig acht; maar ook u, majesteit, heb ik niets misdaan.’ De koning was bijzonder verheugd en hij beval Daniël uit de kuil te halen. Daniël werd uit de kuil getrokken, en hij bleek ongedeerd te zijn, want hij had op zijn God vertrouwd.
Toen gaf de koning bevel de mannen te brengen die Daniël hadden beschuldigd, en hij liet hen samen met hun kinderen en hun vrouwen in de leeuwenkuil werpen. Ze hadden de bodem van de kuil nog niet geraakt of de leeuwen stortten zich op hen en vermorzelden al hun botten.
Daarop schreef koning Darius aan alle volken en naties, welke taal zij ook spraken en waar ter wereld zij ook woonden: ‘Moge uw voorspoed groot zijn! Hierbij beveel ik iedereen in het machtsgebied van mijn koninkrijk diep ontzag te tonen voor de God van Daniël. Want Hij is de levende God, die bestaat in eeuwigheid. Zijn koningschap gaat nooit te gronde en zijn heerschappij is zonder einde. Hij redt en bevrijdt, geeft tekenen en doet wonderen in de hemel en op aarde; Hij heeft Daniël uit de klauwen van de leeuwen gered.’
Zo ging het Daniël voorspoedig onder het koningschap van Darius en onder het koningschap van Cyrus de Pers.
-
Ezra en Nehemia zijn meestal twee aparte boeken in de Bijbel, maar in feite vormen ze één geheel. Een soort deel 1 en deel 2 van hetzelfde verhaal. Het boek Ezra begint ongeveer waar 2 Koningen is geëindigd, maar dan vijftig jaar later. De tien stammen van Israël en de twee stammen die het koninkrijk Juda vormden zijn afzonderlijk van elkaar afgevoerd naar verre landen. De tempel is verwoest, Jeruzalem is een spookstad geworden. Maar God had al aangekondigd dat de ballingschap niet het laatste hoofdstuk in het verhaal zou zijn.
We beginnen met twee belangrijke personages. De één heet Zerubbabel. Hij is een afstammeling van koning David. De ander heet Jesua. Hij is een afstammeling van Aäron, de eerste priester van Israël. Zowel Davids koninkrijk als Aärons priesterschap bestaan niet meer. Maar God beweegt de Perzische koning ertoe een deel van de mensen terug te laten keren om een tempel voor Hem te bouwen in Jeruzalem. Zo’n 42.000 familieleden van de ballingen en ruim 7.000 slaven gaan naar het Beloofde Land.
Zerubbabel en Jesua bouwen het altaar van God op de oorspronkelijke plaats en offeren dagelijks, volgens de richtlijnen die de Heer eerder al aan Mozes had gegeven. Dat de eredienst op dit moment is hersteld is ontzettend hoopvol. Als objectieve lezer vraag je je misschien af: als deze profetie van God nu uitkomt, komen dan de andere profetieën ook gauw uit? Kunnen we de Messiaanse Koning nu ook ieder moment verwachten? Wordt de tempel hersteld? Wordt Gods koninkrijk gevestigd, niet alleen in Jeruzalem en Israël maar in de hele wereld?
Vuurkolom
Het antwoord is ‘nee, nog niet’. Opvallend is dat toen de Tabernakel voor het eerst werd gewijd en in gebruik werd genomen, God in een vuurkolom neerdaalde en onder Zijn volk leefde. Dat ‘vuurwerk’ blijft dit keer uit. God woont dus niet weer automatisch in het midden van Zijn volk. De nieuwe tempel heeft dus niet dezelfde status als de eerste tempel.
Het is ook vreemd om te zien dat Zerubbabel de hulp van lokale mensen weigert die mee willen helpen de tempel te herbouwen. Dit blijken nazaten van de oorspronkelijke ballingen te zijn die nog altijd in de buurt van Jeruzalem wonen. Zij mogen niet meehelpen, omdat ‘Cyrus de opdracht aan ons heeft gegeven’. Dit is een aparte reactie, want de profeten hebben duidelijk voorzegd dat vele natiën zouden samenkomen om God te aanbidden. Dus nee, Gods beloften gaan hier niet in vervulling.
Zo’n zestig jaar na Zerubbabel en Jesua krijgt ook Ezra toestemming om naar Jeruzalem te gaan. Hij is een leider van de ballingen in Babylon en iemand die de Schriften onderwijst aan de Israëlieten. Koning Artaxerxes geeft hem toestemming om te gaan naar de stad van waaruit zijn voorouders waren verdreven. Ezra heeft een duidelijke missie. Hij wil het volk daar geestelijk vernieuwen.
Hij komt er al snel achter dat veel van de teruggekeerde Israëlieten getrouwd zijn met lokale mensen. ‘Buitenlanders’, zouden we nu zeggen. Ezra wil daar iets tegendoen. Niet uit racistisch motief. Ezra kende de waarschuwingen van God. Andere volken zouden Zijn volk verleiden om achter hun goden aan te gaan. Israël moet echter heilig zijn. Dat wil zeggen, voor God apart gezet.
Zijn eerste stap is juist. Ezra bidt ernstig om vergeving. Dit is een zeer ontroerend moment in de Bijbel. Dan doet hij iets wat God hem helemaal niet had verteld. Hij dwingt scheidingen af. Complete gezinnen worden uit elkaar gerukt. De mannen keren terug naar het volk Israël, de vrouwen en kinderen worden weggestuurd.
De profeet Maleachi heeft gezegd dat de ballingen inderdaad hun zuiverheid in de gaten moesten houden, maar ook dat God er van walgt als een man zijn vrouw wegstuurt. (Lees Maleachi 2 voor de context.) Het geeft eens te meer aan dat God het niet met alles eens is wat er in de Bijbel gebeurt. Zelfs de mensen die Hij gebruikt maken soms grove fouten met rampzalige gevolgen.
Nehemia
Na Ezra keert ook Nehemia terug naar het huidige Israël. Hij is een Jood die werkt voor de Perzische koning. Hij is diep geraakt als hij berichten ontvangen over Jeruzalem en de verwoeste muren. Hij bidt tot God. Koning Artaxerxes heeft door dat er wat mis is met zijn dienaar, vraagt hem wat er scheelt en geeft Nehemia uiteindelijk toestemming om terug te keren naar Jeruzalem om de stadsmuren te herbouwen. Hij krijgt zelfs gewapende begeleiding, gereedschap en bouwmaterialen mee.
Als Nehemia aankomt in Jeruzalem begint hij met de herbouw van de stadsmuren van Jeruzalem. Hij wordt tegengewerkt door mensen die in de omgeving wonen en stelt zelfs één wachter aan voor elke persoon die bouwwerkzaamheden uitvoert.
Ook dit deel van het verhaal begint dus veelbelovend. Is God bezig Zijn eeuwige koninkrijk te vestigen en begint dat dus hier in Jeruzalem? Het antwoord is weer ‘nee, in ieder geval niet volledig’. Zoals de profeet Zacharias heeft gezegd: het Nieuwe Jeruzalem zal een stad zijn zonder muren, Gods aanwezigheid zal de stad omringen en mensen van alle volken zullen komen om God te aanbidden.
Daar is in de tijd van Nehemia nog absoluut geen sprake van. Eén van de principes die je hier ziet is dat Gods profetieën vaak op verschillende manieren en momenten worden vervuld. Meestal eerst klein en onvolledig, later groots en volledig. In dit voorbeeld laat God Jeruzalem herstellen, zoals Hij had voorspeld, maar ooit zal er een hemels Jeruzalem op aarde neerdalen, zoals we lezen in bijvoorbeeld Openbaring.
Daar zijn we echter nog niet. Laten we verder gaan met Nehemia. Deze leider schuwt de confrontatie met de andere volken niet. Hij laat ze weten dat ze niet welkom zijn en krijgt mede daardoor te maken met vijandigheid.
Ook het verhaal van Nehemia heeft een interessant slot. Eerst organiseren Ezra en Nehemia een groot feest dat wel een week duurt. Alle voormalige ballingen die inmiddels in Jeruzalem zijn aangekomen, krijgen tijdens die week de Wet van God uitgelegd. Ze lezen de hele Thora (dat zijn de vijf boeken van Mozes: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium). Vervolgens geven ze hun zonden toe en vernieuwen ze hun verbond met God. Dat wil zeggen: ze beloven opnieuw trouw te blijven aan Gods Woord. Dan vieren ze dat de tempel en stadsmuren weer zijn hersteld.
Een prachtig einde. Alleen is dit niet het einde. Nehemia maakt een rondje door de stad en ziet dat de tempeldienst wordt verwaarloosd. Ook zijn er ongekwalificeerde mensen aan het werk in de stad en worden Gods wetten overtreden. Het werk van Zerubbabel, Ezra en Nehemia raakt alweer in verval.
Nehemia gaat als een bezetene tekeer, maar de vraag is hoeveel indruk het maakt op de mensen in de stad. Aan het eind van het verhaal bidt Nehemia tot God en zegt: ‘Herinnert U zich alstublieft mijn goede daden. Ik heb mijn best gedaan.’
Wat willen de boeken Ezra en Nehemia nu precies communiceren? Hoewel een gedeelte van de Israëlieten weer is teruggekeerd in het beloofde land en Jeruzalem, en de tempel, de muren en de eredienst zijn hersteld, is de geestelijke conditie van de ballingen niet veranderd. Ze zijn nog steeds nog net zo zondig en opstandig als voor de ballingschap. Hun hart moet veranderen.
Gelukkig heeft God ook daar een plan voor.
-
Lezen: 1 Johannes 2
Wat vind je er van om zo een aantal overdenkingen achter elkaar te kijken naar de rol van de mens? Ik vind het best wat ongemakkelijk. Het slechte nieuws is immers dat de mens bewijst dat hij of zij het zelf niet kan. Adam en Eva kenden de zonde niet, maar toch deden ze het enige ding dat ze niet mochten doen.
Sindsdien is de wereld in een spiraal van geweld en afgoderij gekomen. De mens wil zelf op Gods troon plaatsnemen. Dat is in onze tijd een ongemakkelijke waarheid. Weet je waarom? Omdat mensen geneigd zijn hier op één van twee manieren op te reageren.
De eerste manier is door deze waarheid te negeren. De overgrote meerderheid in ons land gelooft dat de mens zo slecht nog niet is, maar dat het juist christenen zijn die het allemaal zo moeilijk maken. Ze nemen geen verantwoordelijkheid. En als je niet weet dat je een probleem hebt, dan zoek je ook de oplossing niet.
De tweede verkeerde manier is het tegenovergestelde van negeren. Dit gebeurt helaas in veel kerken. Hier is juist een ongezonde nadruk op de zonde van de mens. De mens is zo slecht dat je nooit kunt voldoen. Als je toch niet kunt voldoen, wat heeft het dan voor zin om te geloven? Alleen uit angst misschien.
De eerste groep heeft geen evangelie nodig en de tweede groep omarmt alleen een half evangelie, namelijk dat de mens het zelf niet kan. Maar ik hoop dat je in deze serie overdenkingen juist ook die andere kant gaat ervaren: dat Jezus alles heeft goed gemaakt. Dat je het zelf niet hoeft te doen!
Wat gaat er door je heen als ik dat zeg? Voel je hoop? Of teleurstelling omdat het toch niet voor jou is?
Ik ben een gevoelsmens. Ik kan mezelf echt de put in praten. Zo vaak denk ik: ‘Jezus houdt van anderen, maar niet van mij. Ik ben gewoon té zondig.’ Maar mijn gevoel mag niet mijn gids zijn. Mijn gedachten zijn niet altijd de waarheid.
Besef dat er krachten zijn die jou het liefst willen vernietigen. Die je in de kerker van de zonde willen houden. Die willen dat je nooit vrijheid en vreugde in Jezus ervaart.
We gaan een hoofdstuk lezen uit de eerste brief van Johannes. Hij was een belangrijke volgeling van Jezus en heeft in de eerste eeuw veel kerken gesticht en geleid. Deze brief was voor hen bedoeld om hen sterk te maken.
Hij legt ons uit dat we te maken hebben met drie vijanden: de wereld, de duivel en de zonde in ons. Maar hij biedt ons ook een uitweg.
1 Johannes 2
Kinderen, ik schrijf u dit opdat u niet zondigt. Maar mocht een van u zondigen, dan hebben wij een pleitbezorger bij de Vader: Jezus Christus, de rechtvaardige. Hij is het die verzoening brengt voor onze zonden, en niet alleen voor die van ons, maar voor de zonden van de hele wereld.
Dat wij God kennen weten we doordat we ons aan zijn geboden houden. Wie zegt: ‘Ik ken Hem,’ maar zich niet aan zijn geboden houdt, is een leugenaar; de waarheid is niet in hem. In ieder die zich aan Gods woord houdt, is zijn liefde werkelijk tot volmaaktheid gekomen; hierdoor weten we dat we in Hem zijn.
Wie zegt in Hem te blijven, behoort in de voetsporen van Jezus te treden. Geliefde broeders en zusters, ik houd u in deze brief geen nieuw gebod voor maar een oud, dat u vanaf het begin bekend is. Dat oude gebod is de boodschap die u gehoord hebt.
Toch is het ook een nieuw gebod, omdat de duisternis wijkt en het ware licht al schijnt, en dit is werkelijkheid in Jezus’ leven en in uw leven. Wie zegt in het licht te zijn maar zijn broeder of zuster haat, bevindt zich nog altijd in de duisternis. Wie de ander liefheeft, blijft in het licht en komt niet ten val, maar wie de ander haat, bevindt zich in de duisternis. Hij gaat zijn weg in het duister, zonder te weten waarheen die weg voert, want de duisternis heeft hem blind gemaakt.
Kinderen, ik schrijf u dat uw zonden u vergeven zijn omwille van zijn naam. Ik schrijf u, ouderen: u kent Hem die er is vanaf het begin. Ik schrijf u, jongeren: u hebt hem die het kwaad zelf is overwonnen. Kinderen, ik schrijf u dus dat u de Vader kent. Ouderen, u schrijf ik: u kent Hem die er is vanaf het begin. Jongeren, u schrijf ik: u bent sterk, het woord van God blijft in u, en u hebt hem die het kwaad zelf is overwonnen.
Heb de wereld en wat in de wereld is niet lief. Als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem, want alles wat in de wereld is – begeerte, inhaligheid, pronkzucht –, dat alles komt niet uit de Vader voort maar uit de wereld. De wereld met haar begeerte gaat voorbij, maar wie Gods wil doet blijft tot in eeuwigheid.
Kinderen, het laatste uur is aangebroken. U hebt gehoord dat de antichrist zal komen. Nu al treden er veel antichristen op, en daardoor weten we dat dit het laatste uur is. Ze zijn uit ons midden voortgekomen maar ze hoorden niet bij ons, want als ze werkelijk bij ons hadden gehoord, zouden ze bij ons gebleven zijn. Maar het moest aan het licht komen dat niemand van hen bij ons hoorde. U echter bent gezalfd door Hem die heilig is, en allen kent u de waarheid. Ik schrijf u niet omdat u de waarheid niet zou kennen, maar juist omdat u die kent en omdat uit de waarheid nooit een leugen voortkomt. Bestaat er een grotere leugenaar dan iemand die ontkent dat Jezus de christus is? Wie de Vader en de Zoon niet erkent, is de antichrist.
Ieder die de Zoon niet erkent, heeft ook de Vader niet. Wie de Zoon erkent, heeft ook de Vader. Wat uzelf betreft: wat u vanaf het begin hebt gehoord, laat dat in u blijven. Als in u blijft wat u vanaf het begin hebt gehoord, zult u in de Zoon en in de Vader blijven.
En dit is wat Hij ons heeft beloofd: het eeuwige leven. Dit wilde ik u schrijven over hen die proberen u te misleiden. Wat uzelf betreft: de zalving die u van Hem ontvangen hebt is blijvend, u hebt geen leraar nodig. Zijn zalving leert u alles naar waarheid, zonder bedrog. Blijf daarom in Hem, zoals zijn zalving u geleerd heeft.
Blijf dus in Hem, kinderen. Dan kunnen we vol vertrouwen zijn wanneer Hij verschijnt en hoeven we ons niet te schamen bij zijn komst. U weet dat Hij rechtvaardig is, en u moet daarom wel inzien dat ieder die rechtvaardig leeft uit God geboren is.
Johannes is erg recht door zee
Wat voelde je toen je deze tekst las of luisterde? Ik schrik altijd van dat stuk waarin Johannes schrijft dat als je je niet aan Gods geboden houdt, je niet van God houdt. Dat je dan een leugenaar bent. ‘Dat beschrijft mij’, denk ik dan.
Maar even later schrijft Johannes ook: ‘Onze zonden zijn vergeven omwille van zijn naam’. En dan denk ik: ‘Ja, dat geldt voor anderen, die wel trouw zijn’.
Deze negatieve gedachten zijn voorbeelden van hoe één van die drie vijanden werkt. De duivel. Hij wordt ook wel satan genoemd. Satan betekent ‘tegenstrever’ of ‘aanklager’. Hij is een belangrijke engel die ook tegen God in opstand is gekomen. Hij is de slang die in het paradijs een gesprek aanknoopte met Eva, terwijl Adam daarbij stond.
Ergens anders in de Bijbel (Efeziërs 6) staat dat de duivel vurige pijlen op ons afschiet. Dat zijn negatieve gedachten. Eigenlijk heeft de duivel maar twee wapens. Hij kan ons verleiden en hij kan ons aanklagen. Als je de gedachte hebt dat je niets waard bent of dat God niet van je houdt, dan zijn dat dus vurige pijlen. Hiermee probeert satan je aan te klagen.
Weet je wat ons schild is? Ons geloof. Met ons geloof kunnen we die pijlen afweren. We moeten geloven in het woord van God en wat dat over ons zegt.
Johannes is in zijn brief namelijk erg recht door zee. Hij nuanceert eigenlijk niet. Dat doet hij om zijn woorden kracht bij te zetten. Hij weet ook wel dat niemand foutloos is. Daarom zegt hij ook dat onze zonden zijn vergeven.
Hij wil alleen niet dat je achteloos doorgaat met zondigen omdat God toch wel vergeeft. Als je van God houdt, dan doe je je best om te leven zoals Hij dat wil. En zoals ik eerder zei: waar jij tekort schiet, daar vult Jezus aan. ‘Wandel daarom in het licht’, is zoals Johannes dit verwoordt.
De wereld en het vlees
Nu heeft Johannes het in deze tekst ook over de twee andere vijanden, namelijk de wereld en ‘het vlees’. De wereld is onze maatschappij die zulke andere waarden en normen heeft dan God. De mensen leven vooral voor zichzelf. De kans is groot dat wij daarin meegaan.
De wereld is vol met mensen die ‘anti-Christus’ zijn. Dit zijn mensen die niet geloven.
Daarom zegt Johannes dat we de wereld niet lief mogen hebben. Hij bedoelt niet dat we moeten neerkijken op ons leven en ook niet dat we andere mensen moeten haten. Integendeel. Het leven is waardevol, we moeten klaar staan voor anderen en voor hen bidden in de hoop dat ze tot geloof komen. Maar we moeten niet de waarden en normen overnemen.
En dan is er dus nog het ‘vlees’, zoals de oudere Bijbelvertalingen zeggen. De Nieuwe Bijbelvertaling die ik heb gebruikt zegt: ‘Begeerte’. Hier gaat het om onze zondige verlangens. Helaas leeft de zonde in ons en dat zal zo blijven tot ons sterven (of tot Jezus’ terugkomst).
‘Blijf in Hem’
Er zijn dus drie vijanden waar we mee te maken hebben: de duivel, de wereld en de zonde in ons. Maar Johannes omschrijft ook de drie stadia waar christenen doorheen gaan:
Kinderen. Dat zijn alle christenen die beseffen dat Jezus voor hun zonde is gestorven.
Volwassenen. Dat zijn alle christenen die nog een stap verder gaan en ook voor Jezus leven met hun woorden en daden.
Ouderen. Dat zijn alle christenen die een mentor zijn voor anderen.
-
1 & 2 Kronieken bevindt zich in onze Bijbel in het hart van het Oude Testament, maar in de oorspronkelijke joodse volgorde staan deze Bijbelboeken achter in de Tenach (wat wij het Oude Testament noemen). Eigenlijk is die plek achterin logischer. Deze Kronieken zijn een soort samenvatting van het hele Oude Testament. Ze beginnen met Adam en eindigen met een vooruitblik op de gezalfde Koning die nog moet komen.
De eerste keer dat ik de Bijbel van voren naar achteren las, sloeg ik Kronieken over, omdat ik niet weer over David en Salomo wilde lezen. Maar dat was een fout. Er zit wat herhaling in deze Bijbelboeken, maar waar de vorige historische boeken vooral naar het politieke-menselijke aspect keken van deze gebeurtenissen, zijn 1 & 2 Kronieken ‘geestelijker’.
Net zoals 1 & 2 Samuel en 1 & 2 Koningen, vormen 1 & 2 Kronieken één boek, maar was er teveel tekst om op één boekrol te passen. Vandaar de opdeling. De verhalen in Kronieken zijn na de ballingschap opgeschreven. Misschien door Ezra (zie het volgende hoofdstuk), maar het zou ook iemand anders kunnen zijn geweest. De stammen Juda en Benjamin keerden terug naar het land dat eens aan Abraham was beloofd. Wat troffen ze daar aan? Een hard leven, voortdurend bedreigd door omringende volken. Als natie stelde Juda weinig voor.
De auteur van Kronieken had daarom een duidelijk doel voor ogen: het volk weer hoop geven door hen te wijzen op hun verleden, waarin God Zijn trouw liet zien, en het volk afwisselend zijn ontrouw en vertrouwen. Daarmee geeft Kronieken ook een blauwdruk voor hoe de Judeeërs moesten leven, namelijk zoals de trouwe koningen uit de geschiedenis en NIET zoals de koningen die hun eigen ‘ik’ dienden en andere goden volgden.
Kronieken openbaart Gods plan aan de mensen die het misschien vergeten waren doordat ze generaties in ballingschap waren geweest. De hoop wordt op twee manieren gevisualiseerd. Ten eerste laat Kronieken zien dat God David heeft gebruikt als een soort voorafschaduwing van de Messiaanse Koning die nog moet komen. Daarom ligt de focus op de dingen die David goed deed, en niet op zijn zwakheden. De hoop die naar voren komt, ligt dus in een Koning die nog niet is geweest.
Daarnaast moet de tempel worden herbouwd in Jeruzalem. De tempel is immers Gods huis en als die wordt herbouwd, leeft God weer in het midden van Zijn volk.
De eerste negen hoofdstukken van 1 Kronieken bevat geslachtsregisters. Misschien saai om te lezen, maar alle belangrijke personages uit de Bijbel komen wel terug. De nadruk ligt zoals gezegd op de familie van David, waar de Messias uit voort moet komen. De andere lijn die wordt gevolgd, is die van Aäron, de broer van Mozes. Aäron was immers de eerste priester.
Vervolgens laat de auteur David schitteren in zijn rol als koning en dienaar van God. We zien hoe hij Jeruzalem verovert en Israëls vijanden verslaat. Ook komt terug hoe God Zijn verbond sluit met David. Daarna komt er informatie die we nog niet hadden. David blijkt de ontwerper te zijn van de tempel. Hij vertelt Salomo hoe hij na Davids dood de tempel moet bouwen en wat voor ceremonie er nodig is om deze in te wijden.
In 2 Kronieken is David gestorven en bouwt zijn opvolger, Salomo, de tempel. God vult de tempel met Zijn glorie. De welvaart die Israël tot aan de dood van Salomo ervaart, is ongekend. Dan scheurt het koninkrijk en vanaf dit moment volgt Kronieken alleen nog de lijn van de koningen van Juda, en niet die van het tienstammenrijk. Hier zien we nog duidelijker dan in Koningen dat het goed gaat met het land wanneer de koning trouw is aan God. Er is veel tegenspoed tijdens koningschappen die tegen de lijn van God in gaan.
Uiteindelijk blijken ook Juda en Benjamin te ontrouw en worden ze weggevoerd in ballingschap. Details over de terugkeer lezen we in de boeken van Ezra en Nehemia, maar 2 Kronieken eindigt zacht gezegd erg vreemd. Plotseling zien we Cyrus, de koning van Perzië. Hij zegt:
‘Alle koninkrijken van de aarde heeft de Heer, de God van de hemel, mij gegeven. Hij heeft mij opgedragen om voor Hem een tempel te bouwen in Jeruzalem, een stad in Juda. Laten al diegenen onder u die tot Zijn volk behoren, zich verzekerd te weten van de hulp van de Heer, hun God, en daarheen gaan.’
Dit is letterlijk de laatste zin. Het is alsof hij niet eens is afgemaakt. 1 & 2 Kronieken zijn geschreven nadat het volk was teruggekeerd uit ballingschap. Dus de schrijver van deze Bijbelboeken vindt dat de beloften van God nog niet volledig zijn vervuld. De hoop ligt hem niet in de vrijlating uit Perzië, maar in de Messias die nog moet komen en de relatie tussen God en mens weer zal herinneren.
Wat een prachtige manier om het Oude Testament af te sluiten, want het eerste boek van het Nieuwe Testament begint met de komst van die nieuwe Adam. Wij gaan echter eerst verder met Ezra en Nehemia, die een belangrijke rol speelden bij de terugkeer van de stammen Juda en Benjamin naar het beloofde land.
-
Lezen: Romeinen 1:18-32
De Bijbel vertelt het verhaal van deze wereld, van de schepping tot nu, en van nu tot het eind van de tijd. Sommige christenen vinden dat je de Bijbel geen verhaal mag noemen, omdat een verhaal verzonnen is.
Toen ik als journalist werkte, schreef ik dagelijks journalistieke verhalen. Waargebeurd dus.
Zo zijn er ook Bijbelse verhalen: dat zijn verhalen die in de Bijbel staan. Ze zijn waargebeurd, maar ze worden op een specifieke manier verteld zodat ze meer betekenis krijgen. Maar wat is eigenlijk een verhaal?
Een verhaal gaat over een personage dat iets wil en obstakels moet overwinnen om te krijgen wat hij of zij nodig heeft.
In de Bijbel zijn God en de mens de hoofdpersonen. God wil uit liefde dicht bij de mens zijn, want dat is het beste voor de mens. De mens is echter opstandig en raakt door een fout gescheiden van God.
In ieder verhaal is er een probleem dat overwonnen moet worden. Het probleem dat de Bijbel beschrijft is: hoe kan een goede, rechtvaardige God de relatie met de zondige mens herstellen? Omdat God heilig is – oftewel: moreel compleet zuiver – kan Hij zich niet inlaten met zondige mensen. Stel je God eens voor als een koning met een zuiver witte mantel, en de mens als zijn grondpersoneel met allemaal modder aan zijn handen en voeten. Die koning wil natuurlijk niet dat die dienaren hem aanraken, want dan wordt de mantel smerig.
Op dezelfde manier kan God niet aangeraakt worden door zondige mensen, want dan is Hij niet heilig meer. Dat is het probleem van de Bijbel. Hoe los je dat op? Daar komen we nog uitgebreid op terug uiteraard.
Maar laten we eerst eens inzoomen op het probleem: sinds die eerste misstap van Adam en Eva wordt de mens gevangen gehouden door de zonde.
Zonde is als drijfzand
Zonde is als drijfzand. We hebben niet door dat we erin stappen en langzaam wegzinken. Tot onze voeten zwaarder worden en we ze nauwelijks nog kunnen optillen. We proberen onszelf te bevrijden maar hoe meer we ons best doen, hoe sneller we in de grond verdwijnen, maakt Paulus duidelijk in Romeinen 1. Hoe ziet die vicieuze cirkel er precies uit?
Romeinen 1:18-32
Vanuit de hemel openbaart Gods toorn zich over al het kwaad en onrecht van hen die met hun onrechtvaardigheid de waarheid geweld aandoen. Want wat een mens over God kan weten is hun bekend omdat God het aan hen kenbaar heeft gemaakt. Zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken: zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar. Er is dus niets waardoor zij te verontschuldigen zijn.
Want hoewel ze God kennen, hebben ze Hem niet de eer en de dank gebracht die Hem toekomen. Hun overpeinzingen zijn volkomen zinloos en hun onverstandig hart is verduisterd. Terwijl ze beweren wijs te zijn, zijn ze dwaas geworden en hebben ze de majesteit van de onvergankelijke God ingewisseld voor beelden van vergankelijke mensen, vogels, lopende en kruipende dieren.
Daarom heeft God hen uitgeleverd aan hun zedeloze begeerten, waardoor ze hun lichaam onteren. Ze hebben de waarheid over God ingewisseld voor de leugen; ze vereren en aanbidden het geschapene in plaats van de schepper, die moet worden geprezen tot in eeuwigheid. Amen.
Daarom heeft God hen uitgeleverd aan onterende verlangens. De vrouwen hebben de natuurlijke omgang verruild voor de tegennatuurlijke, en ook de mannen hebben de natuurlijke omgang met vrouwen losgelaten en zijn in hartstocht voor elkaar ontbrand. Mannen plegen ontucht met mannen; zo ontvangen ze, door eigen toedoen, het verdiende loon voor hun dwaling. Omdat ze het beneden hun waardigheid achtten God te erkennen, heeft God hen uitgeleverd aan hun eigen onwaardige ideeën en doen ze wat verwerpelijk is.
Ze zijn door en door onrechtvaardig en boosaardig, hebzuchtig en slecht. Ze zijn door en door afgunstig, moordzuchtig en twistziek, doortrapt en kwaadaardig. Ze roddelen en spreken kwaad, haten God, zijn hoogmoedig, arrogant en zelfingenomen. Ze zijn vindingrijk in het kwaad, tonen geen ontzag voor hun ouders, zijn kortzichtig en trouweloos, liefdeloos en onbarmhartig. En hoewel ze het vonnis van God kennen en weten dat mensen die dergelijke dingen doen de dood verdienen, doen ze dit alles toch. Sterker nog, ze juichen het zelfs toe dat anderen het ook doen.
De glijdende schaal
Dit is een heftige tekst en ik kan me voorstellen dat deze woorden veel vragen oproepen. Zoals bijvoorbeeld: veroordeelt God mensen die nog nooit van Jezus hebben gehoord? En hoe moet je de teksten over homoseksualiteit interpreteren? Dat zijn logische vragen, maar ze zijn te groot en soms ook te persoonlijk om hier te behandelen. Sommige onderwerpen kun je beter in een persoonlijk gesprek bespreken.
De bedoeling van deze tekst van de rondreizende evangelist Paulus is om de glijdende schaal van de zonde te laten zien. Ik zal dit stapsgewijs met je doornemen. Daarbij kies ik er bewust om jou (en mijzelf!) rechtstreeks aan te spreken. We hebben namelijk allemaal te maken met deze zonden.
Het is niet mijn intentie om je je heel schuldig te laten voelen, of om je te ontmoedigen. Integendeel. Ik wil graag laten zien hoe groot het wonder is dat Jezus deze vicieuze cirkel voor ons omkeert.
Gebrek aan respect en eer
De eerste zonde is altijd het gebrek aan respect en eer voor God. Je verzuimt Hem te danken, legt Paulus aan de Romeinse christenen uit. ‘Hoewel ze God kennen, hebben ze Hem niet de eer en de dank gebracht die Hem toekomen.’
God is een idee geworden, geen levende realiteit. Hij zit niet meer op de troon en Hij hoeft niet meer te worden vereerd. Dat wil niet zeggen dat je nooit meer uit de bijbel leest of niet meer naar de kerk gaat. Wellicht blijf je dat doen omdat het nu eenmaal ‘zo hoort’.
Echter, in de praktijk is er maar één iemand de baas over je leven: jij. Jouw ‘ik’ is degene die de dienst uitmaakt. Je laat je leiden door gevoelens van trots op wat je bereikt hebt, over hoe goed je je best doet. Anderen moeten vooral niet over je heenlopen. Om dat te voorkomen ontwikkel je een patroon van zelfbevestiging en zelfs zelfverheerlijking. Je wijst anderen en jezelf regelmatig op je goede eigenschappen en je goede daden. En soms, of wellicht zelfs dagelijks, laat je je gaan. Dan neem je wat jou ‘rechtmatig’ toekomt.
Je hart raakt verduisterd
Paulus gaat verder met: ‘Hun overpeinzingen zijn volkomen zinloos en hun onverstandig hart is verduisterd. Terwijl ze beweren wijs te zijn, zijn ze dwaas en hebben ze de majesteit van de onvergankelijke God ingewisseld voor beelden van vergankelijke mensen.’
Zonde is een monster dat in je woont. Zijn honger is nooit gestild. Altijd wil het meer. Drank, drugs, seks, eten, complimenten, geld, macht, een mooier huis, een comfortabelere auto, meer luxe, meer spullen die het leven ‘makkelijker’ maken. Je hebt het toch verdiend? Daar is toch niets mis mee?
Nee, met het meeste van bovenstaande dingen is in principe niets mis. Behalve als het tussen God en jou in komt te staan. Spullen kunnen je zicht op God belemmeren. Dat geldt ook voor drank, drugs, seks of eten, als dat is waar je je troost en bevrediging zoekt in plaats van bij God. Wees eerlijk tegen jezelf. Is je hart verduisterd?
De waarheid onderdrukt
Als je hart is verduisterd, ga je jezelf rechtvaardigen en onderdruk je de waarheid, maakt Paulus duidelijk. ‘En vanuit de hemel openbaart Gods toorn zich over al het kwaad en onrecht van hen die met hun onrechtvaardigheid de waarheid geweld aandoen.’
Diep van binnen weten we dat wat we doen verkeerd is. Tegelijkertijd willen we niet veranderen. Er is maar één optie: de waarheid manipuleren. We zeggen dingen als:
‘Het is niet zo erg wat ik doe. Anderen zijn veel slechter.’
‘Ik wandel met God, maar ik heb één probleempje.’
‘Ik ga nu door een moeilijke periode in mijn leven, ik kom er wel overheen.’
‘Ik probeer wel te veranderen, maar ik kan het niet.’
‘Nee hoor, dat is geen zonde. Jezus heeft nooit gezegd dat dit of dat fout is.’
Overgeleverd aan je lusten
Als je bewust de waarheid geweld aandoet, levert God je uit aan je lusten. ‘Daarom heeft God hen in hun lage begeerten uitgeleverd aan zedeloosheid, waarmee ze hun lichaam onteren. Ze hebben de waarheid over God ingewisseld voor de leugen; ze vereren en aanbidden het geschapene in plaats van de schepper, die moet worden geprezen tot in eeuwigheid.’
Is dit niet wat we overal om ons heen zien? Schaamteloze zelfverrijking bij grote bedrijven, beroemdheden die dan met die en dan weer met die trouwen, mensen die hun huwelijk vernietigen voor een ‘affaire’, leraren en priesters die zich vergrijpen aan jonge kinderen. En zelf zijn we niet of nauwelijks beter. Want ook bij ons staat onze eigen ‘ik’ centraal. Als wij maar gelukkig zijn. Dat is uiteindelijk waar het om draait.
Ons verlangen naar geluk zou ertoe moeten leiden dat we God aanbidden en dat we leven volgens zijn plan in volmaakte gemeenschap met Hem. Maar onze verlangens zijn gebroken. Er zit een gat in ons hart. Een gat dat God wil helen, maar dat wij vullen met zonde die de opening nooit kan dichten.
Doen wat verwerpelijk is
We hebben God niet voldoende geëerd, ons hart is verduisterd, we onderdrukken de waarheid en we zijn uitgeleverd aan de zonde. Kan het nog erger? Helaas wel. ‘Omdat ze het beneden hun waardigheid achtten God te erkennen, heeft God hen overgeleverd aan hun ei...
-
De boeken 1 & 2 Koningen beschrijven de geschiedenis van Israël aan de hand van de koningen die na David de troon bestegen. God had aan David beloofd dat vanuit zijn geslachtslijn de Messias zou komen, de Gezalfde, de Verlosser. Koningen laat zien wat er in de vierhonderd jaar na David gebeurde. Helaas voldoet niet één koning aan het ideaalbeeld van de Messias.
Aan het begin van 1 Koningen gaat het nog goed. De twaalf stammen van Israël vormen een soort van federale staat. Ze staan onder het gezag van één koning, God wordt aanbeden en Salomo mag eindelijk een tempel bouwen voor de Heer. Maar helaas bleek zelfs Salomo aan het einde van zijn leven ontrouw en na zijn dood gaat het verder bergafwaarts. Aan het eind van 2 Koningen zijn de stammen Juda en Benjamin afgescheiden van de tien noordelijke stammen, worden de afstammelingen van Abraham weggevoerd in ballingschap en is de tempel in Jeruzalem verwoest.
Hoe kon dit gebeuren? Het boek Koningen is geschreven in die tijd van ballingschap en dus is dit precies de vraag die de schrijvers van Koningen willen beantwoorden.
Het verhaal begint met David op zijn sterfbed die Salomo op het hart drukt zich aan het verbond van God te houden. Maar daarna geeft David zijn zoon instructies om namens hem wraak te nemen op een aantal vijanden. Hier spreekt weinig vergeving en vertrouwen uit.
Na Davids overlijden, spreekt God tot Salomo en vraagt Hij hem wat hij wil hebben. De jonge Salomo ziet blijkbaar nog het meest op tegen het feit dat hij recht moet spreken en vraagt om onderscheidingsvermogen. God is blij met dit verzoek en schenkt Salomo ook veel rijkdom, een lang leven en vrede met zijn vijanden.
Salomo laat de tempel bouwen. Net als de tabernakel is de tempel grotendeels van goud gemaakt en bevat die veel symbolen die verwijzen naar de Hof van Eden.
Hoewel Salomo een wijs man is, maakt hij toch de nodige fouten. Zo trouwt hij met honderden vrouwen, onder wie velen uit het buitenland. Hij doet dit om politieke allianties te smeden. Deze vrouwen nemen echter hun eigen afgoden mee en Salomo staat toe dat die vereerd mogen worden in Israël. Talloze slaven worden verplicht om te werken aan de meest prachtige gebouwen. Hij wordt rijk en bouwt een geweldig leger op.
Nu had God in Deuteronomium 17 de nodige regels gegeven voor toekomstige koningen. Zo mochten zij er niet veel vrouwen op na houden, want die zouden hem kunnen verleiden tot afgodendienst. Ook mocht hij geen zilver of goud ophopen. Nee, hij moest een kopie van Gods wet binnen handbereik hebben en er veel in lezen om zo ontzag voor God te krijgen. Hij moest vooral niet denken boven anderen te staan.
Salomo overtrad al deze geboden en dus gebeurde wat God in datzelfde hoofdstuk in Deuteronomium voorspelde: het koningschap zou geen stand houden. Tegen de tijd dat Salomo sterft, lijkt hij in veel opzichten op de farao uit Exodus, en in weinig op zijn vader David. Ondanks al zijn fouten, volgde David nog de Heer, terwijl Salomo ver was afgedwaald van de weg die God voor hem en andere koningen had uitgestippeld.
Onder Salomo’s zoon, Jerobeam, gaat het helemaal mis. De tien noordelijke stammen verzetten zich tegen een belastingverhoging en scheiden zich af van de twee zuidelijke stammen. De tien in het noorden blijven Israël heten, terwijl de twee in het zuiden het koninkrijk van Juda vormen.
Het noordelijke rijk heeft uiteindelijk 19 koningen. Ze worden allen op drie criteria beoordeeld:
1. Aanbaden ze alleen God?
2. Ruimden ze afgoden op in het land?
3. Bleven ze trouw aan het verbond?
Geen enkele koning in het noorden doorstaat de test. Ongeveer tweehonderd jaar na Jerobeam komen de machtige Assyriërs. Ze plunderen het land en de overlevenden worden meegevoerd. Sindsdien zijn de tien stammen van Israël vermist, hoewel er tegenwoordig best wel wat bevolkingsgroepen zijn die zeggen oorspronkelijk tot één van deze stammen te behoren.
Na de afscheiding bleef Jerobeam, de kleinzoon van David, heersen in Juda. Alle twintig koningen van Juda zijn dus nakomelingen van David. Van die twintig zijn er echter slechts acht trouw aan de Heer. Dat betekent dat zij God aanbaden, dat ze de afgoden van het volk verwijderden en dat ze zich hielden aan het verbond dat God had gesloten met hun voorouders. Uiteindelijk wordt ook Juda overvallen door een wereldrijk. De Babyloniërs verslaan Juda en de inwoners worden als ballingen meegenomen.
Het is overigens niet zo dat God Israël en Juda aan hun lot overliet in deze periode. We zien in het boek Koningen namelijk ook de opkomst van de profeten. Zij brengen Gods boodschap over aan de koningen en hun onderdanen. Helaas worden ze vaak genegeerd, zoals we ook zien in de boeken over de profeten verderop in het Oude Testament. Veel van de profeten die we daar tegenkomen, leefden in de tijd van 1 & 2 Koningen.
Elia en Elisa zijn de bekendste profeten die prominent naar voren komen in Koningen. Elia daagt 450 profeten van de afgod Baäl uit om hun god zover te krijgen dat die zijn eigen altaar in brand steekt. Het lukt niet. Elia gooit zelfs nog water over zijn altaar en offer en dan verteert Gods vuur dit. Ook de profeten van Baäl komen om.
Het beroemdste verhaal van Elisa is als een vijandige koning hem gevangen wil nemen en de stad waar hij verblijft omsingeld. Elisa’s knecht raakt in paniek, maar dan vraagt Elisa aan God om de ‘geestelijke ogen’ van de knecht te openen. Plotseling ziet hij een gigantisch engelenleger. Als de vijanden de stad bestormen, bidt Elisa en worden ze verblind. Elisa neemt de mannen mee naar een andere stad, waar God de verblinding wegneemt. De vijandelijke soldaten schrikken, maar Elisa spaart hun leven, geeft hen te eten en te drinken en laat hen gaan.
Zo komen in deze twee Bijbelboeken telkens Gods trouw en liefde naar voren, maar ook de consequenties van de zonden, zoals God eerder had voorspeld. Israël is zelf ontrouw geweest en wordt gesplitst. Beide koninkrijken worden uiteindelijk verslagen en de inwoners weggevoerd in ballingschap. Trekt God ondanks Zijn beloften dan toch Zijn handen af van de familie van Abraham, Isaak en Jakob?
Nee. 2 Koningen eindigt met een sprankje hoop, een verwijzing naar het herstel dat God aan Israël zou geven. Na 37 jaar ballingschap van koning Jojachin van Juda verleent de nieuwe koning van Babylon hem gratie. Hij laat Jojachin vrij uit ballingschap en hij mag voortaan aan het hof wonen.
-
Het kaarsje werd een zonsopgang
(In deze podcast verwijs ik naar een lied van Project of Love. Je kunt het hier vinden op Spotify en hier op YouTube. Wil je meedoen aan de Advent Challenge? Kijk dan op: bijbellezenmetjan.nl/advent)
Hartelijk welkom bij deze bonus-aflevering van de Bijbellezen met Jan-podcast. Op het moment dat ik dit opneem zitten we vlak voor de eerste Adventszondag van dit jaar.
Heb je al nagedacht over hoe deze maand voor jou zal zijn? Misschien ben je al leuke activiteiten aan het plannen, of misschien is deze maand juist wel moeilijk omdat je iemand moet missen. Wat je situatie ook is, ik hoop dat je je troost en je vreugde bij Jezus zoekt.
Wij mogen stilstaan bij het wonder dat God mens werd. Ik kan het niet mooier zeggen dan de apostel Paulus in Filippenzen.
Hij, die de gestalte van God had, maakte er geen aanspraak op aan God gelijk te zijn, maar deed afstand van zijn positie en nam de gestalte aan van een dienaar. Hij werd gelijk aan de mensen, en als mens verschenen heeft Hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis.
Letterlijk staat er dat Jezus gelijk werd aan een slaaf. Van koning tot slaaf. Dit is wat we vieren met Advent: Jezus was bereid om voor ons slaaf te worden. Na zijn dood en opstanding werd Hij weer koning.
Maar hoe leef je nu bewust toe naar de viering van de geboorte van Christus Jezus? Als je de komende tijd extra wil staan bij het wonder van Advent, doe dan mee aan de Advent Challenge 2024.
Als je je inschrijft, krijg je dagelijks een Bijbeltekst, een overdenking en een link naar een bijpassend lied. De bedoeling van de overdenking en van het lied is om de Bijbeltekst nog meer in je hart te laten landen.
Inmiddels hebben al veel mensen zich aangemeld en ik hoop dat jij dit ook wilt doen. Je kunt je inschrijven op https://bijbellezenmetjan.nl/advent.
Als je een voorproefje wilt van deze Advent Challenge, laat me dan hier vast een overdenking met je delen. Deze is de derde overdenking in de Advant Challenge en heet ‘Het kaarsje werd een zonsopgang’. Geniet ervan.
In de vorige overdenking hadden we het over de vreugde van de verlossing. Dit is vreugde die alleen God kan geven. Het is geen oppervlakkige blijdschap die komt als eb en vloed, maar diepe vreugde die stroomt als een constante rivier.
Het is mijn gebed dat jij en ik deze vreugde in ons binnenste voelen stromen deze adventsperiode. Weet je waar die begint? Bij naar Jezus kijken. Bij zijn stem horen. Bij zijn aanraking voelen. Daarom heeft muziek een belangrijke plaats in deze Advent Challenge. Liederen kunnen een andere snaar raken dan ik met mijn woorden en met mijn stem kan doen.
We komen in deze challenge uiteraard nog uitgebreid terug op de evangeliën. Het mooie aan deze biografieën over Jezus vind ik dat ze ons helpen om goed naar Hem te kijken. Wie is Hij? Wat heeft Hij gedaan? Zijn we veilig bij Hem? Wat wil Hij van ons?
Neem de apostel Matteüs. Hij schrijft in hoofdstuk 4 van zijn evangelie over Jezus’ verhuizing naar de plaats Kafarnaüm, een stad aan het Meer van Galilea:
‘Zo moest in vervulling gaan wat gezegd is door de profeet Jesaja: ‘Land van Zebulon en Naftali, gebied aan het meer en aan de overkant van de Jordaan, Galilea van de heidenen, luister: Het volk dat in duisternis leefde, zag een schitterend licht, en zij die woonden in de schaduw van de dood werden door het licht beschenen.’ (Matteüs 4:14-16)
Hij citeert hier Jesaja 9. Waarom? Omdat volgens hem Jezus het licht is dat Jesaja voorspelde. Zullen we eens kijken wat Jesaja over dat licht zei?
Jesaja 8:21-9:6
Moedeloos en hongerig zullen de mensen door het land zwerven. Ze zullen honger lijden en in hun woede de koning en hun God vervloeken. Ze kijken omhoog of staren naar de grond, maar overal heerst verstikkende duisternis; donker en somber is het, nacht overal. En wie daardoor omsloten wordt, zal niet ontkomen.
Zoals het land van Zebulon en Naftali in het verleden smadelijk bejegend is, zo wordt weldra eer bewezen aan de kuststreek, het land aan de overkant van de Jordaan en het domein van andere volken.
Het volk dat in duisternis ronddoolt ziet een schitterend licht.
Zij die in het donker wonen, worden door een helder licht beschenen.
U hebt het volk weer groot gemaakt, diepe vreugde gaf U het, blijdschap als de vreugde bij de oogst, zij jubelen als bij het verdelen van de buit.
Het juk dat op hen drukte, de stok op hun schouder, de staf van de drijver, U hebt ze verbrijzeld, zoals Midjan destijds.
Iedere laars die dreunend stampte en elke mantel die doordrenkt is van bloed, ze worden verbrand, ze vallen ten prooi aan het vuur.
Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; de heerschappij rust op zijn schouders. Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman, Sterke God, Eeuwige vader, Vredevorst.
Groot is de heerschappij en zonder einde de vrede voor de troon van David en voor zijn koninkrijk; ze zijn gegrondvest op recht en gerechtigheid en staan vast voor altijd en eeuwig.
De HEER van de hemelse machten brengt dit in zijn vurige liefde tot stand.
Jezus is Gods licht
De profeet Jesaja leefde in een donkere tijd. De twaalf stammen zijn uiteengevallen in twee koninkrijken. Het is de tijd waarin het zuidelijke Juda en het noordelijke Israël het regelmatig met elkaar aan de stok hadden. Het geestelijke verval was enorm. Assyrië stond op het punt om de tien stammen in het noorden te verslaan en weg te voeren. Iets meer dan een eeuw later was het de beurt aan de inwoners van Juda om in ballingschap te worden meegenomen. Toen waren de Babyloniërs de boosdoeners.
Je kunt dus wel stellen dat de nakomelingen van Abraham, Isaak en Jakob op een dieptepunt waren beland. Erger dan dit kon niet. En God voorzegt via zijn woordvoerder Jesaja wat er gaat gebeuren, omdat Hij weet dat ze niet tot inkeer zullen komen.
Tegelijkertijd belooft Hij ook een ommekeer in hun situatie. ‘Het volk dat ronddoolt in het duister, zal een licht zien’, zegt Hij. De duisternis slaat natuurlijk op hun moeilijke omstandigheden. De mensen zouden honger, gevangenschap en ander lijden meemaken. Later zou God hen uit deze duistere omstandigheden bevrijden door hen te laten terugkeren uit de ballingschap.
Dit waren lichamelijke omstandigheden, zou je kunnen zeggen. In de tijd van Jezus was Israël weliswaar bezet door de Romeinen, maar ze hadden het toch een stuk beter dan hun voorouders. Matteüs zegt echter dat ook zij zich in het duister bevinden. Ze hebben geestelijk honger. Ze zitten geestelijk gevangen. Ze ervaren geestelijke duisternis.
God verdrijft die duisternis ook. Hoe? Door zijn Zoon te sturen. Hij is Gods licht.
Licht van de verlossing
Het licht waar Jesaja over spreekt, is symbolisch voor de verlossing. De duisternis gaat over de periode waarin het volk van God afgescheiden leek, door hun eigen zonden en door de periode van oordeel (ballingschap). Uiteindelijk zou er een nieuw koningskind komen, een afstammeling van David.
Het probleem is dat er na de ballingschap van Gods volk nooit meer een koning zoals David kwam. Vandaar dat de Joden in de tijd van Jezus nog altijd wachtten op een nieuwe Mozes, een nieuwe Elia, een nieuwe David – iemand die het koninkrijk van Israël weer welvarend en oppermachtig zou maken.
Jesaja’s profetie ging dus maar gedeeltelijk in vervulling toen het volk uit ballingschap terugkeerde.
Zoals gezegd, van Jezus’ leerling Matteüs leren we hoe we deze tekst echt moeten interpreteren. Jezus is het licht dat de duisternis verjaagt.
Een kind is ons gegeven
Jesaja gaat zelfs nog verder dan ‘licht in de duisternis’. Hij zegt dat er een kind is geboren. Nee, niet alleen geboren, maar gegeven. Jezus is Gods geschenk aan ons.
Dit heeft verstrekkende gevolgen! Als er licht nodig is, dan wil dat zeggen dat het duister is om ons heen. Duisternis in de Bijbel staat symbool voor twee dingen: de zonde en de afwezigheid van God.
Duisternis was het eerste dat God verjoeg op de eerste scheppingsdag. Egypte doolde bij de negende plaag drie dagen in duisternis. En vlak voordat Jezus aan het kruis stierf was het drie uur donker in het land.
Daartegenin noemt Jezus zichzelf het licht van de wereld. We hebben dat licht nodig, omdat er duisternis om ons heen en in ons is. Als het hart de kamer is van je ziel, is het een donkere kamer, totdat je Jezus uitnodigt om in je hart te wonen.
Dat hemelse licht kwam naar ons toe in een menselijke gedaante. Als kind zelfs. Het werd niet willekeurig geboren op een toevallige plek. Nee, het is ons gegeven. Hij was klein en zwak, zoals een waxinelichtje. Dat licht werd steeds groter en sterker. Het kaarsje dat in de kribbe scheen, werd een zonsopgang.
De namen van het licht
Het licht kennen wij als Jezus. Maar God gaf zijn geschenk aan ons nog andere namen. Wonderbare raadsman, Sterke God, eeuwige vader en Vredevorst. Ze betekenen dat Jezus ons altijd zal bijstaan, dat Hij een machtig God is, dat Hij voor altijd onze Vader zal zijn en dat Hij de koning is die vrede brengt.
Bid voor het licht. Bid dat andere mensen het licht zullen zien. Bid dat het licht ook elke donkere plek in je hart mag verlichten.
Tot slot
Ik hoop dat deze overdenking goed is bevallen en dat je m...
-
Lezen: Genesis 3: 1-20
Ik weet niet wat er bij de vorige overdenking door jou heen ging, maar ik word er blij van. Het wekt een verlangen in me op naar de terugkeer van die paradijselijke staat, waarin alles goed was. Ooit zal het weer zo zijn. Dat is Gods belofte.
Maar nu komen we eerst bij misschien wel het meest dramatische hoofdstuk van de Bijbel. In Genesis 3 gaat het voor het eerst mis. Laten we de eerste twintig verzen van Genesis 3 samen lezen.
Van alle in het wild levende dieren die de HEER God gemaakt had, was de slang het sluwst. Dit dier vroeg aan de vrouw: ‘Heeft God werkelijk gezegd dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?’ ‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,’ antwoordde de vrouw, ‘behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’
‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, en dat jullie dan als God zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’
De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan. Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van.
Toen de mens en zijn vrouw de HEER God in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor Hem tussen de bomen. Maar de HEER God riep de mens: ‘Waar ben je?’ Hij antwoordde: ‘Ik hoorde U in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me.’ ‘Wie heeft je verteld dat je naakt bent? Heb je soms gegeten van de boom waarvan Ik je verboden had te eten?’ De mens antwoordde: ‘De vrouw die U mij hebt gegeven om mij terzijde te staan, gaf mij vruchten van de boom en toen heb ik ervan gegeten.’
‘Waarom heb je dat gedaan?’ vroeg de HEER God aan de vrouw. En zij antwoordde: ‘De slang heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.’
De HEER God zei tegen de slang: ‘Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan, het vee zal je voortaan mijden, wilde dieren wenden zich af; op je buik zul je kruipen en stof zul je eten, je hele leven lang. Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare; dat verbrijzelt jou de kop, jij bijt het in de hiel.’
Tegen de vrouw zei Hij: ‘Je zwangerschap maak Ik tot een zware last, zwoegen zul je als je baart. Je zult je man begeren, en hij zal over je heersen.’
Tegen de mens zei Hij: ‘Je hebt geluisterd naar je vrouw, gegeten van de boom die Ik je had verboden. Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan, zwoegen zul je om ervan te eten, je hele leven lang. Dorens en distels zullen er groeien, toch moet je van zijn gewassen leven. Zweten zul je voor je brood, totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen: stof ben je, tot stof keer je terug.’
De mens noemde zijn vrouw Eva; zij is de moeder van alle levenden geworden. De HEER God maakte voor de mens en zijn vrouw kleren van dierenvellen en trok hun die aan.
Het risico van liefde
Waar kwam die slang vandaan en waarom hield God hem niet tegen? Waarom stond er überhaupt een boom met verboden vruchten in de tuin van Eden? Dat wordt uit de tekst niet direct duidelijk. Later vertelt de Bijbel wel dat er een opstand in de hemel is geweest waarbij een derde van de engelen uit de hemel werd geworpen (Openbaring 9). Een van hen was een engel die later ‘Satan’ of ‘de satan’ wordt genoemd. Satan betekent ‘tegenstrever’.
Wat God duidelijk maakt aan het begin van Genesis is dat Hij een God van liefde is. Wat is het kenmerk van liefde? Dat je uit vrije wil voor iemand kiest. Met andere woorden: je kunt die persoon ook afwijzen.
Dit is waarom God Adam en Eva wel de mogelijkheid moest geven om te zondigen. Anders had Hij robots gecreëerd die deden zoals ze waren geprogrammeerd. Door hun op te dragen niet van die ene boom te eten, kon Hij hun trouw testen. De test was overigens niet het doel. God speelt geen spelletjes. Hij is liefde, Hij heeft de mens lief en wil dat de mens ook Hem liefheeft.
God nam daarmee dus een risico. De mens – de kroon op de schepping – kon in opstand komen. Met alle gevolgen van dien. Dat is het risico van liefde.
De slang misleidt
En dan komt de slang in de hof van Eden. Hij misleidt Adam en Eva. ‘Heeft God echt gezegd dat jullie van geen enkele boom mogen eten?’
Eva antwoordt. ‘Dat klopt niet. We mogen van alle bomen eten, behalve van die ene.’
Daarop betoogt de slang dat ze juist net zo wijs zullen worden als God, als ze van die boom eten. Dan zijn ze net zoals God en dan weten ze wat goed en kwaad is. Dit is een halve waarheid. Zodra ze van de verboden vrucht eten, maken Adam en Eva inderdaad kennis met het kwaad. Tot dan toe hebben ze alleen maar goedheid gekend.
Maar ze zullen niet gelijk worden aan God. Sterker nog: door van deze boom te eten, worden ze juist van Hem gescheiden.
De mens zag dat het goed was
Dan zegt de Bijbel iets opvallends. De vrouw kijkt naar de boom. De Herziene Statenvertaling zegt:
En de vrouw zag dat die boom goed was om ervan te eten en dat hij een lust was voor het oog, ja, een boom die begerenswaardig was om er verstandig door te worden.
Dit zijn exact dezelfde woorden als die God gebruikte bij de scheppingsdagen. Vijf keer zei God dat het goed was en de zesde keer dat het zeer goed was. Hier denkt Eva hetzelfde. Ze plaatst zichzelf dus al op het niveau van God. Ze doet wat goed is in haar ogen.
Dat doet niet alleen de vrouw trouwens. Adam staat naast haar en reageert precies hetzelfde als zij. Dit is de wortel van alle zonde: dat de mens zelf bepaalt wat goed en fout is. Hij vertrouwt niet op God, ook al weet God– Hij heeft ons zelf gemaakt! – wat het beste is voor ons.
De gevolgen van de zonde
De gevolgen van de zonde zijn enorm. Die veroorzaken een onoverbrugbare scheiding tussen God en mens. De mensen worden zich bewust van hun naaktheid. Ze zijn hun onschuld kwijt. God, in zijn barmhartigheid, kleedt hen wel weer aan – een teken dat Hij voor hen zorgt, zelfs al hebben ze Hem in de steek gelaten.
Toch moeten ze het paradijs verlaten. Want in het paradijs staat de levensboom, en Adam en Eva zijn van nu af aan sterfelijk. Ze mogen niet meer van de levensboom eten omdat ze dan eeuwig zullen leven. Eeuwig leven in een gebroken wereld is een straf. Gods straf is dus eigenlijk een genadige straf...
Hij stelt twee engelachtige bewakers aan en bovendien plaatst Hij een zwaard van vuur voor de poort van de hof van Eden.
Maar er is meer. Adam moet voortaan het land bewerken en flink zwoegen om te kunnen overleven. Hij probeerde zijn vrouw nog de schuld te geven, maar hij ontloopt zijn straf niet.
Eva probeert de schuld af te schuiven op de slang, maar eveneens zonder resultaat. Voortaan zal elke zwangerschap zwaar zijn. Bovendien zal de man over haar heersen.
Is dat een extra straf omdat zij als eerste heeft gezondigd? Ik geloof niet dat God de man het recht geeft om over de vrouw te heersen. Voor Hem blijven man en vrouw gelijkwaardig. Wat God beschrijft, zijn de gevolgen van de zonde. De wereld is vanaf dit punt in het verhaal gebroken en de man zal – tegen Gods wil in – over de vrouw gaan heersen.
Een belofte verpakt in een waarschuwing
Niet alleen de mensen worden gewezen op wat er komen gaat. De slang krijgt er flink van langs. God voorspelt dat er iemand uit het nageslacht van Eva zal komen die zijn kop zal verbrijzelen, hoewel de slang Hem wel in de hiel zal bijten.
Dit is een duidelijke vooruitwijzing naar Jezus. Hij werd geboren uit de maagd Maria zonder dat er zaad van een man aan te pas kwam. Daarom zegt God dat het Eva’s nakomeling zal zijn en niet Adams nakomeling.
Het kwaad zal Jezus flink laten lijden (de bijtwond in de hiel), maar toch zal het kwaad het onderspit delven. God verpakt deze prachtige belofte in een waarschuwing aan de slang.
De slang probeert Gods werk teniet te doen en hij sleurt de mens mee in zijn val. Toch is er hoop in dit meest tragische hoofdstuk van de Bijbel. God zelf zal alles weer goed maken.
PS In mijn boek Jezus in het Oude Testament vertel ik nog meer over verwijzingen naar Jezus in het eerste deel van Gods Woord. Kijk hier als je hier meer over wilt ontdekken.
-
1 & 2 Samuel vormen één geheel in de Bijbel. De reden dat ze zijn opgesplitst heeft alles te maken met de lengte van de boekrollen. Samuel was te lang om op één boekrol te kunnen en werd daarom verdeeld over twee boekrollen. Hetzelfde zie je later bij 1 en 2 Koningen en 1 en 2 Kronieken.
In het boek Samuel vinden we enkele van de meest bekende verhalen uit de Bijbel. David die de reus Goliath verslaat is een favoriet bij veel kinderen én volwassenen. Toch moet je dit Bijbelboek niet enkel lezen om te worden geïnspireerd door David. God gaat namelijk verder met Zijn reddingsplan voor de wereld. Hij vormt Israël om tot een natie die uiteindelijk de wereld tot zegen zal zijn en dan met name in de persoon van Jezus.
Het boek Samuel is vernoemd naar de profeet Samuel, die de de laatste zogeheten rechter was die het volk moest leiden. Hij zalft de eerste koning. Maar dit Bijbelboek begint met zijn kinderloze moeder die trouw naar de tempel gaat en God smeekt om haar zwanger te laten worden. (Haar man heeft twee vrouwen en de eerste kreeg wel kinderen.) ‘Als U mijn gebed verhoort, zal het kind altijd U toebehoren!’, bidt ze.
En God beloont haar. Ze krijgt een zoon, die ze Samuël noemt en als hij oud genoeg is brengt ze hem naar de tempel. Daar bidt ze een prachtig gedicht dat de basis vormt voor de rest van het boek. Zo zegt ze onder meer,
‘Geen is er heilig als de Heer, er is geen andere god dan U, geen rots is er als onze God. Gebruik toch geen grote woorden, blaas niet zo hoog van de toren, want de Heer is een alwetende God: door Hem worden onze daden gewogen.’ - 1 Samuel 2:2-3
God is groot én heilig. Je speelt geen spelletjes met Hem. Bij Hem kun je altijd schuilen. Wees niet arrogant, hou niets verborgen, want Hij ziet alles en weegt onze daden. Ofwel: wees niet hoogmoedig, maar nederig. Deze thema’s komen we bij de eerste twee koningen tegen, zowel bij Saul als bij David. Beiden beginnen veelbelovend, maar als Saul fouten maakt, gaat hij door op de ingeslagen weg en hij komt tot een tragisch einde. Ook Davids start is uitstekend, maar ook hij maakt later in zijn leven fouten. Die hebben grote gevolgen, maar hij keert wel terug bij God en daarom loopt het met hem toch een stuk beter af.
De gevolgen van misplaatste trots worden zichtbaar als Israël slag moet leveren met de Filistijnen. Het leger raadpleegt God niet, maar laat wel de ark van het verbond als symbool overbrengen. Prompt wordt het gevecht verloren en de Filistijnen nemen Gods heiligdom mee. Ze plaatsen de ark in de tempel van een plaatselijke god. Maar God deelt Zijn eer met niemand. Het afgodsbeeld breekt in stukken, vele inwoners sterven en anderen worden getroffen met aambeien. Hetzelfde overkomt de burgers van de tweede stad waar de ark naar toe wordt gebracht. Na zeven maanden geven de Filistijnen het op. Ze zetten de ark op een kar en laten twee runderen het terugbrengen naar Israël. De trots van zowel Israël als van de Filistijnen wordt bestraft.
Als Samuël het stokje van de profeet Eli heeft overgenomen, bereidt hij zijn zonen voor op het priesterschap. Deze twee mannen nemen het echter niet zo nauw met de geboden van God. Ze blijken zelfs corrupt te zijn. De stammen van Israël worden hier niet gelukkig van en verzoeken Samuël een koning aan te stellen. Ze willen graag net zoals de volken om hen heen zijn. Dat is precies niet de reden waarom God hen uit Egypte had bevrijd. De Israëlieten moesten anders zijn dan de mensen om hen heen. Samuël is natuurlijk bedroefd en God ook. In feite zeggen Gods kinderen namelijk tegen Hem: ‘We vertrouwen U niet. We willen iemand anders.’
God besluit de Israëlieten hun zin te geven en draagt Samuël op een koning te zalven, ook al zal die koning veel meer van hen vragen dan God ooit zal doen. Uiteindelijk komt Samuël uit bij Saul, een beer van een vent, een strijder en, zo zegt de Bijbel, een knappe man van dertig jaar. Uiteindelijk was hij twee jaar koning. Hij wint wat veldslagen, maar blijkt arrogant te zijn en houdt zich niet aan wat God tegen hem zegt. Samuël vertelt Saul dat God een andere koning gaat benoemen.
Terwijl Saul langzaam ten onder gaat, komt David langzaam op. Hij heeft niet de kwaliteiten van Saul, maar is een jonge herder die wél vertrouwt op God. Dat blijkt ook als hij het als enige opneemt tegen de Filistijnse reus Goliath. Saul had voorop moeten gaan in de strijd. Daarvoor was hij aangesteld. Hij doet het niet en laat de reus dag in, dag uit de God van Israël lasteren. David die zijn broers in het leger komt bezoeken, kan dit niet langer aanhoren en gaat de Filistijn te lijf met alleen een slinger en een paar kiezelstenen. De trotse Goliath is kansloos tegen de nederige David, die hem met één enkel steentje voorgoed uitschakelt.
David krijgt uiteindelijk twee rollen in de hofhouding van Saul. Hij moet met zijn muziek de depressieve Saul opbeuren en hij functioneert als generaal. Zijn overwinningen zijn talrijk en Saul wordt jaloers en probeert David te doden. David vlucht en terwijl hij zich verborgen houdt, krijgt hij verschillende malen de kans om Saul te doden. Hij doet het niet, want hij beseft dat Saul nog altijd de door God gezalfde koning is. Dat David inmiddels ook is gezalfd, geeft hem niet het recht om Saul om te brengen. Hij wacht op Gods timing, ondanks dat het lijkt alsof God niet bij hem is. Veel van Davids psalmen zijn in deze periode van Davids leven geschreven. Niet toevallig: vertrouwen op God is een belangrijk thema in die gezangen.
1 Samuël eindigt met de dood van Saul en zijn drie zonen tijdens een slag met de Filistijnen. Eén van hen, Jonatan, was een boezemvriend van David.
In het vervolg zien we hoe David de troon bestijgt. Eerst alleen van de stam Juda, maar uiteindelijk krijgt hij alle twaalf stammen achter zich. Hij verovert Jeruzalem en wint ook andere belangrijke veldslagen. Het is het begin van een gouden eeuw voor Israël die pas eindigt na de dood van Davids zoon Salomo.
David wil God eren met een tempel. Hij woont immers in een paleis en de Heer slechts in een tent. Maar God antwoordt via de profeet Nathan dat Hij niet om een tempel heeft gevraagd. Hij heeft niets nodig wat mensen kunnen geven. Maar… Hij doet wel een belofte aan David. Hij belooft David dat zijn koningshuis eeuwig stand zal houden.
Zou David begrepen hebben dat er een verlosser geboren zou worden uit zijn nageslacht? Dat is moeilijk met zekerheid te zeggen. In de Psalmen zijn in ieder geval veel verwijzingen naar een Messias die nog moet komen. Dat is ook wat God hier belooft. David is perplex en gaat de tent van de samenkomst binnen om God te bedanken en te aanbidden.
David gaat door met het behalen van overwinningen, maar na verloop van tijd voert hij de strijd niet meer zelf aan. Hij blijft achter in het paleis en valt voor de verleidelijke aanblik van een mooie vrouw die zichzelf openlijk aan het baden is. Was dat slim van haar? Dat doet er niet toe. David is verantwoordelijk voor zijn eigen daden. Hij zorgt ervoor dat deze Batseba in zijn bed terechtkomt en zwanger wordt.
Ze blijkt getrouwd te zijn met één van Davids krijgers, een man die Uria heet. Om zijn zonde te verbergen, probeert David om Uria zover te krijgen dat hij met Batseba naar bed gaat. Maar Uri is een integere soldaat die weigert, omdat andere militairen dat voorrecht ook niet hebben. Nu zal iedereen weten dat Batseba zwanger is van een andere man. David weet dat het volk erachter zal komen dat hij schuldig is en laat Uria vechten op een plek in het front waar hij zeker zal omkomen.
Maar God is alwetend, zei Samuëls moeder Hanna aan het begin van het verhaal al. David komt niet weg met zijn overtredingen en de Heer laat de profeet Nathan aan de koning vertellen dat Hij zich aan Zijn beloften voor David zal houden. David moet wel de gevolgen van zijn zonden dragen. Er zal geen vrede in het koningshuis zijn. Het onwettige kind zal bovendien sterven.
David toont een diep berouw - een groot verschil met Saul! God vergeeft hem maar neemt de gevolgen van de zonde niet weg. De baby sterft, al krijgt David later een tweede zoon met Batseba. Weer laat God zien dat hij uit een tragische situatie iets goeds voort kan brengen. Want het is deze zoon, Salomo, onder wie Israël zijn meest glorieuze tijd beleeft.
Maar eerst wordt nog een coupe gepleegd door Davids eigen zoon Absalom. Dit gebeurt kort nadat een andere zoon, Amnon, zijn zusje Tamar misbruikt. Absalom laat Amnon vermoorden en probeert David van de troon te stoten. Opnieuw moet David vluchten, ditmaal voor zijn eigen zoon. Uiteindelijk wordt Absalom ook ter dood gebracht, tegen de wens van David in.
Davids koningschap wordt hersteld maar David sterft uiteindelijk als een gebroken man, iemand die veel verdriet in het leven heeft gekend. Toch was hij een ‘man naar Gods hart’. Niet omdat hij foutloos was, maar omdat hij niet volhardde in zijn zonden. Telkens weer kwam hij bij God terug.
Dat zien we ook in de slothoofdstukken die passages uit de levens van Saul en David beschrijven, en ook zijn hier nog enkele liederen opgenomen. Hier komen de thema’s uit het gebed / gedicht van Hanna weer terug. Wie is de ware heerser van Israël? Het mag duidelijk zijn dat dit God is. De koningen kunnen ervoor kiezen zichzelf nederig op te stellen en op God te vertrouwen, of ze kunnen op zoek gaan naar glorie voor zichzelf.
David zingt dat God hem redt, hem de overwinning schenkt en het verdient om te worden aanbeden.
‘Daarom wil ik u prijzen, Heer, te midden van de volken, een loflied zingen tot eer van uw naam. Hij schenkt zijn koning overwinningen, betoont zich trouw aan zijn gezalfde, aan David...
-
Lezen: Genesis 1:26-31 en Genesis 2:7-25
In de eerste week van onze reis door de Bijbel hebben we gekeken naar wat het evangelie eigenlijk is. Evangelie betekent goed nieuws, en het goede nieuws is dat we niet langer schuldig zijn tegenover God, omdat Jezus in onze plaats is gestraft.
Je kunt het vergelijken met een zoon of dochter die zijn of haar vader heeft doodverklaard maar tot inkeer komt, teruggaat en weer in genade wordt aangenomen. Genade betekent dat hij of zij dat niet heeft verdiend, maar toch in ere wordt hersteld.
Het verhaal van de Bijbel is het verhaal van een vader op de uitkijk naar zijn verloren kind, het verhaal van een herder op zoek naar het verdwaalde schaap, het verhaal van thuiskomen op een plek waar je geliefd bent, zoals we in de tweede week zagen.
In de Bijbel staan veel teksten die vragen oproepen. Het kan zelfs zijn dat je je gaat afvragen of God wel echt liefdevol is. Het is dan ook niet gek dat je in de Bijbel veel mensen tegenkomt die aan God twijfelen. Hun worstelingen zijn onze worstelingen.
Deze week kijken we naar de rol van de mens in het verhaal van de Bijbel. Helaas is die niet altijd positief. Toch hoef je je daar niet door te laten afschrikken. Ja, een mens alleen is zwak, maar een mens met God kan de wereld aan. De boodschap van de Bijbel is dat we God nodig hebben.
Zullen we kijken naar de schepping van de mens en Gods oorspronkelijke plan voor ons? We lezen twee gedeeltes. Het eerste komt uit Genesis 1. Hierin schept God het universum, en als laatste creëert Hij de mens.
Het opvallende is dat Genesis 2 opnieuw vertelt over hoe God alles maakt. Het lijkt wel alsof er een tweede aarde komt. Dat is niet zo. De Bijbel vertelt in Genesis 2 het scheppingsverhaal opnieuw, maar dit keer ligt de focus van het verhaal op de mens. Daarom lezen we nu eerst een stukje uit Genesis 1 en daarna het stuk uit Genesis 2 dat over de mens gaat.
Genesis 1:26-31
God zei: ‘Laten Wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op Ons lijken; zij moeten heersen over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’
God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen. Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.’
Ook zei God: ‘Hierbij geef Ik jullie alle zaaddragende planten en alle vruchtbomen op de aarde; dat zal jullie voedsel zijn. Aan de dieren die in het wild leven, aan de vogels van de hemel en aan de levende wezens die op de aarde rondkruipen, geef Ik alle groene planten tot voedsel.’ En zo gebeurde het. God zag alles wat Hij had gemaakt: het was zeer goed. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag.
Heersen namens God
God zegt dus: ‘Laten Wij mensen maken’. Misschien vraag je je af waarom God in de wij-vorm spreekt. Dat is een nogal ouderwetse grammaticale regel. Je noemt dit koninklijk meervoud. Een koning mag bijvoorbeeld ook zeggen: ‘Wij, koning der Nederlanden’, terwijl het alleen over hemzelf gaat. Dit meervoud drukt de grootsheid van de persoon uit.
God kiest ervoor om mensen te maken naar zijn evenbeeld. Oftewel: ze moeten op Hem lijken. Ze moeten spiegels van Hem zijn. Nu heeft God geen lichaam, zoals jij en ik. Hij staat immers buiten de tijd, de ruimte en de materie. (Hij kan wel verschijnen in een lichaam.)
God is wel een levend wezen, maar geestelijk. De mens is lichamelijk, al heeft God ons ook een geest gegeven. Laten we daar nu niet te diep op ingaan. De vraag is: wat betekent het dat wij gemaakt zijn naar Gods evenbeeld?
Laten we weer even teruggaan naar het spiegelbeeld. Wij moeten God weerspiegelen. We moeten dus zijn zoals Hij is. We heersen namens Hem. In feite betekent dit dat God de mens hier benoemt als onderkoningen. God heeft alles gemaakt. Hij is de eigenaar en wij zijn de beheerders. Wij zijn Gods ambassadeurs.
Het mooie is dat God pas zegt ‘Het is zeer goed’ nadat Hij de mens heeft gemaakt. Niet prima. Niet keurig. Niet gewoon goed. Nee, heel goed.
Laten we kijken naar wat God nog meer over de mens zegt.
Genesis 2:7-25
Toen maakte de HEER God de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.
De HEER God legde in het oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste Hij de mens die Hij had gemaakt. Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levensboom en de boom van de kennis van goed en kwaad.
(…)
De HEER God bracht de mens dus in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken. Hij legde hem het volgende verbod op: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’
De HEER God zei: ‘Het is niet goed dat de mens alleen is, Ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.’ Toen vormde Hij uit aarde alle in het wild levende dieren en alle vogels, en Hij bracht die bij de mens om te zien welke namen de mens ze zou geven: zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten.
De mens gaf namen aan al het vee, aan alle vogels en alle wilde dieren, maar hij vond geen helper die bij hem paste. Toen liet de HEER God de mens in een diepe slaap vallen, en terwijl de mens sliep nam Hij een van zijn ribben weg, en Hij sloot het lichaam weer op die plaats. Uit de rib die Hij bij de mens had weggenomen, bouwde de HEER God een vrouw en Hij bracht haar bij de mens. Toen riep de mens uit:
‘Dit is ze! Mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees en bloed. Vrouw wordt zij genoemd, genomen uit een man.’
Daarom maakt een man zich los van zijn vader en moeder en hecht hij zich aan zijn vrouw, en zij zullen één lichaam zijn.
Beiden waren ze naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze schaamden zich niet voor elkaar.
De vrouw is Adams helper?
Voordat we gaan kijken naar de hoofdboodschap wil ik eerst wat misverstanden opruimen. In onze 21e-eeuwse oren klinken deze teksten namelijk nogal vrouwonvriendelijk. De man is blijkbaar als eerste geschapen en dus belangrijker. Omdat hij niet zo goed alleen kan zijn, bouwt God een vrouw voor hem. Daarvoor gebruikt hij een klein stukje van de man, namelijk zijn rib. En de rol van deze vrouw? Ze moet de man helpen. Ze is zijn assistent.
Als dit is wat de Bijbel wil overbrengen, dan zou dat niet best zijn. Gelukkig is de werkelijkheid veel positiever.
Ten eerste betekent het woord ‘Adam’ gewoon ‘mens’. In het begin schiep God de mens. Niet de man. Eén mens. Deze mens wordt pas man genoemd als God Eva heeft gemaakt.
Het Hebreeuwse woord voor ‘rib’ kun je ook vertalen met ‘zij’ of ‘zijkant’, en zelfs met ‘de helft’. Eva is dus niet gemaakt van een klein stukje van Adam. Zij is de helft van hem!
Het woord voor ‘helper’ is in het Hebreeuws ezer. Dit woord komt eenentwintig keer voor in het Oude Testament. Twee keer voor Eva, drie keer voor bondgenoten van het volk Israël en zestien keer voor God. God is Israëls ezer. Oftewel: hun bondgenoot, hun helper.
Eva is dus geen personal assistant van Adam. Zij is een levenspartner zonder wie hij niet kan. De opdracht om namens God te heersen geldt niet alleen voor Adam, maar ook voor Eva. Ze moeten het samen doen.
God kust ons tot leven
En weet je wat me zo raakt in de tekst die we hebben gelezen? Hoe intiem God te werk gaat bij het maken van de mens. Hij boetseerde de mens uit aarde en blies levensadem door de neus van de mens. Het is alsof God de mens tot leven kust.
Zo veel houdt God van ons. Hij kuste ons tot leven, Hij gaf ons elkaar als partners en bondgenoten, en Hij gaf ons de hele schepping. Onze opdracht is om namens God te heersen over de schepping en om alles en iedereen voor te gaan in de aanbidding van God.
Wij zijn gemaakt als de kroon op Gods schepping. Besef je dat ook? Wat doet dit met je?
-
Het bijbelboek Ruth begint met Noömi, een vrouw uit Bethlehem, die zich vanwege een hongersnood gedwongen voelt om met haar man en twee zonen een tijdje in de vlakte van Moab te gaan wonen, ergens in het huidige Jordanië. Moab is een belangrijke naam in dit verhaal. Hij was één van de zonen van Abrahams neef Lot die uit incest waren geboren. De Moabieten weigerden bovendien Israël over hun grondgebied te laten trekken om bij het beloofde land uit te komen. En het waren Moabitische vrouwen die Israëlitische mannen verleidden te zondigen met als gevolg dat 24.000 Israëlieten uiteindelijk stierven. Ze dienden bovendien valse goden.
Desondanks trouwen Noömi’s zonen met Moabitische vrouwen. Het duurt echter niet lang voor Noömi’s man sterft en ook haar zonen komen om. De Bijbel legt niet waaraan deze drie zijn overleden. Noömi besluit om terug te keren naar haar familie in Bethlehem en stuurt haar twee schoondochters weg. Eén van hen, Ruth, is echter vastberaden om bij Noömi te blijven. (Dit is een teken dat zij de God van Israël volgde en niet de goden van haar stam.)
De twee weduwen hebben echter twee dingen nodig om te kunnen overleven: voedsel en familie. Zonder voedsel zullen ze sterven en zonder familie zijn ze erg kwetsbaar. Ruth blijft Noömi trouw en werkt hard om hen in leven te houden. Ze besluit tijdens het oogstseizoen achter de arbeiders aan te lopen die de oogst binnenhalen en de aren die op de grond vallen op te pikken. Dit is best risicovol. Als alleenstaande vrouw kan ze ten prooi vallen aan mannen die kwaad in de zin hebben.
Ze komt ‘toevallig’ op het land van Boaz terecht, een familielid van Noömi’s overleden man. Boaz is overigens de zoon van Rahab, de prostituee die de Israëlitische spionnen uit Jericho liet ontsnappen. Boaz heeft dus Kanaänitisch bloed en Ruth is een Moabiet. Dit zijn belangrijke details voor straks. Maar eerst zien we hier dat Boaz een echte heer is. Hij ziet Ruth, informeert naar haar en als hij hoort hoe trouw ze is geweest aan Noömi, stapt hij op haar af. Ze moet bij de vrouwelijke arbeiders blijven en de mannen mogen haar niet lastig vallen. Ook zorgt hij ervoor dat ze met extra veel eten naar huis gaat.
Noömi is uiterst gelukkig met deze ontwikkeling en ziet direct kansen. Het land is namelijk van Elimelech geweest en Noömi heeft het verpand. Ze heeft het recht dit te verkopen en Boaz kan dan zijn rechten als ‘losser’ laten gelden. Om te weten wat dat betekent, moeten we teruggaan naar de wetten die God via Mozes heeft doorgegeven.
Wanneer een van jullie tot armoede vervalt en een deel van zijn grond moet verpanden, kan zijn losser, zijn naaste verwant, zich aanmelden om het pand voor hem in te lossen. – Leviticus 25:25
Ofwel, Boaz als naast familielid heeft het recht om het land te kopen, voor Noömi te zorgen én met Ruth te trouwen en nakomelingen bij haar verwekken zodat de familienaam in stand blijft. Dit zou al hun problemen direct oplossen. Het probleem is dat Boaz ofwel een gentleman is die zich niets wil toe-eigenen, ofwel de volgende stap uit verlegenheid niet durft te zetten. Na verloop van tijd raakt Noömi’s geduld op en vertelt ze Ruth om op niet zo’n subtiele wijze te laten weten dat ze beschikbaar is voor een huwelijk. Ze stuurt Ruth ‘s nachts naar het veld en ze gaat aan de voeten van Boaz liggen. Hij schrikt wakker en ondanks dat Noömi haar had gezegd hem het woord te laten voeren, vertelt ze gehaast dat hij hun losser moet worden.
Boaz wil wel, maar realiseert zich dat een ander familielid eigenlijk de eerste rechten heeft om als losser op te treden. Nu verzint hij zelf een plan. De volgende dag roept hij het familielid en tien getuigen bij zich. Hij vertelt hem dat Noömi haar land wil verkopen en dat hij het kan krijgen. De man hapt toe. ‘Prima’, zegt Boaz. ‘Oh maar wacht even, er is wel één dingetje. Je krijgt Ruth, de weduwe uit Moab er ook bij.’
Kijk, Noömi alleen zou geen probleem zijn. Die zou geen kinderen meer krijgen en de man hoefde alleen in haar levensonderhoud te voorzien. Maar Ruth was een ander verhaal. Hij was verplicht om met haar kinderen te krijgen die later weer rechten op de erfenis zouden hebben. Bovendien kwam Ruth uit Moab…
‘Moab?’ moet de man hebben gedacht. ‘Dat is toch dat volk dat altijd tegen ons is? En waardoor 24.000 Israëlieten stierven?’ Hij bedankt voor de kans en Boaz grijpt de zijne. Hij koopt het land én mag met Ruth trouwen en kinderen met haar krijgen. Boaz is de losser voor Noömi en Ruth, en een beeld van de Verlosser die later zou komen. Boaz lost de problemen van het begin van het verhaal op. Noömi en Ruth hebben geen voedsel, geen familie en geen nageslacht.
Hoewel God voortdurend op de achtergrond aanwezig is bij dit verhaal en de hoofdpersonen het over Hem hebben, noemt de schrijver van dit boek Hem slechts twee keer. In Ruth 1:6 als de Heer voorziet in voedsel en in 4:13 als de Heer haar zwanger laat worden. Dit laat zien dat God ons geeft wat we nodig hebben.
Maar het wordt nog mooier. Er gebeurt namelijk iets wat de mensen die alleen het Oude Testament hadden niet konden overzien. De baby die Boaz en Ruth krijgen heet Obed (‘dienaar’). Hij wordt later vader van Isaï, die de vader is van koning David. Ruth is dus de overgrootmoeder van koning David! Het boek Ruth stopt hier, maar het eerste boek van het Nieuwe Testament, Matteüs, gaat verder waar Ruth stopt. Hier gaat het uiteindelijk van David via allerlei generaties naar Jozef, die de aardse vader werd van Jezus (en ook zijn vrouw Maria stamt af van David). Obed, David, Jozef en Jezus. Ze worden allemaal in Bethlehem geboren.
En hun voorouders Boaz en Ruth hebben geen zuiver Israëlisch bloed. Ruth was een Moabiet en Boaz’ moeder Rahab was een Kanaänitische prostituee. God gebruikt onwaarschijnlijke, onvolmaakte mensen om Zijn reddingsplan tot een goed einde te brengen.
-
Lezen: Psalm 23
We hebben gekeken naar God de schepper, naar Gods namen, naar Gods glorie en naar het raadsel van God. Ik hoop dat deze overdenkingen je nieuwe inzichten hebben gegeven.
Maar God is zo groot – alle Bijbelstudies ter wereld kunnen geen recht doen aan wie God is. Hij is niet in hokjes te stoppen.
Toch wil God dat we Hem beter leren kennen en daarom hebben we uitgebreid stilgestaan bij Gods eigenschappen en zijn karakter, al weten we dat we niet volledig kunnen zijn.
Tegelijkertijd besef ik dat juist door deze korte studies God misschien wat afstandelijk overkomt. Het doel is niet dat we kennis over God krijgen, maar kennis van God. Het verschil is dat je in het eerste geval iets weet over iemand, terwijl je bij het tweede de ander echt leert kennen.
Dat is Gods doel. In de Bijbel laat God zien wie Hij is, zodat we een persoonlijke relatie met Hem kunnen krijgen. Daarom kwam Hij ook in eigen persoon naar onze wereld. In de persoon van Jezus dus. We komen later nog uitgebreid terug op de persoon Jezus en hopelijk leren we door Hem heen God ook beter kennen.
Toch wil ik de themaweek over Gods karakter niet alleen met kennis over God, maar met kennis van God afsluiten. Je kunt de Bijbel eigenlijk zien als een lange brief van God aan ons waarin Hij zichzelf voorstelt. En een van de vele manieren waarop Hij dit doet, is door zichzelf te vergelijken met een herder.
Koning David, die rond het jaar 1000 voor nul over Israël regeerde, was herder voordat hij koning werd. En hij schreef een gedicht over God als herder.
Psalm 23
De HEER is mijn herder,
het ontbreekt mij aan niets.
Hij laat mij rusten in groene weiden
en voert mij naar vredig water,
Hij geeft mij nieuwe kracht
en leidt mij langs veilige paden
tot eer van zijn naam.
Al gaat mijn weg
door een donker dal,
ik vrees geen gevaar,
want U bent bij mij,
uw stok en uw staf,
zij geven mij moed.
U nodigt mij aan tafel
voor het oog van de vijand,
U zalft mijn hoofd met olie,
mijn beker vloeit over.
Geluk en genade volgen mij
alle dagen van mijn leven,
ik verblijf in het huis van de HEER
tot in lengte van dagen.
Is God wel zo goed?
Zoals gezegd wordt God hier omschreven als een goede herder. De mens wordt in dit gedicht vergeleken met een schaap die door de herder naar een groen weiland vol vers gras wordt geleid. Het schaap mag bovendien uitrusten bij een kalme waterbron.
Voor een schaap is dit de hemel op aarde. Daar heeft ze alles wat ze nodig heeft. Gras, water en bescherming. Beter kan niet, toch?
Maar er zijn momenten dat ik deze psalm lees en denk: ‘Het is zo’n chaos in mijn leven. Waar is dat weiland nou? Ik ervaar die rust helemaal niet.’
Weet je, dat hoeft ook niet. Iedereen maakt moeilijke momenten mee. Iedereen ervaart chaos, pijn en verdriet. Soms intens, soms minder intens. Het hoort bij het leven. En toch zegt de Bijbel: ‘God is een goede herder’.
Het betekent dat God een goede herder is, zelfs als het niet zo lekker gaat in je leven. Deze psalm is geen beschrijving van ons leven, maar een uitroep: God is mijn Herder. Hij zal mij leiden naar grazige weiden en naar kalm water. Niets in deze wereld kan daar verandering in brengen. Hij zorgt voor mij. Hij is goed, zelfs als het tegenzit.
Niet voor niets zegt deze psalm dat God kracht geeft. Heb je het weleens zo zwaar gehad dat je je afvroeg hoe je erdoorheen bent gekomen? Dat was Gods kracht. Hij hield jou vast. Hij leidde je naar veilige paden.
Waarom? Omdat Hij jouw herder is.
Een vallei in de schaduw van de dood
Het wordt zelfs nog spannender. Een vers verderop zegt de Bijbel dat God bij ons is als we door een donker dal gaan. Letterlijk staat er: ‘Al gaan we door de vallei in de schaduw van de dood, wij vrezen geen gevaar’.
Waarom niet? Schapen hoeven niet bang te zijn. Ze zijn veilig als de herder bij ze is. Weet je namelijk wat een herder doet? Hij gebruikt zijn staf om de schapen te beschermen. Hij houdt hen bij de kudde. En als het donker is, dan tikt hij op de grond met die staf, zodat de schapen die hem horen hem kunnen blijven volgen. Zo leidt hij hen terug naar het licht.
Aan tafel voor het oog van de vijand
In het slot van deze psalm verandert het perspectief. Plotseling zijn we geen schaap meer, maar een mens in het huis van een persoon met macht, geld en status. En het bijzondere? We krijgen ons eten niet buiten in de stal. We zitten zelfs niet aan tafel bij de bedienden. We zitten bij de eigenaar van het huis aan tafel.
En onze vijanden? Mensen die het slecht met ons voor hebben? Zij mogen toekijken hoe wij eten en hoe wij eer krijgen. Onze hoofd wordt namelijk gezalfd met olie. En dat doe je bij mensen die je belangrijk vindt. Zo geef je hun eer. En onze beker vloeit over. Er is zo veel te drinken dat onze beker tot de rand wordt gevuld en dat het er zelfs overheen gaat.
Geluk en genade achtervolgen je
Maar het wordt nog mooier. Geluk en genade zullen je achtervolgen. Zoals een roofdier op jacht is naar een prooi, zo komen geluk en genade achter jou aan. Natuurlijk niet om je op te eten, maar juist om je te zegenen.
God wil ons alles geven. Nogmaals: dat betekent niet dat je nooit door een donker dal zult gaan. Het betekent wel dat God veel moois voor ons in het verschiet heeft. Tijdens dit leven vang je daar misschien af en toe al een glimp van op.
Net zoals iedereen weleens door moeilijke tijden heen gaat, gaat iedereen ook weleens door tijden dat het voor de wind gaat. De één meer dan de ander. Dat is waar. Maar onze uitroep blijft: geluk en genade zullen ons achtervolgen. Waarom? Omdat God een goede herder is.
Hoe gaat het met je? Ervaar je Gods geluk en genade? Zo ja, geniet ervan. Zo nee, geef dan de moed niet op. God is jouw herder, onder alle omstandigheden. Hij geeft je kracht en Hij leidt je. Op een dag zul je bij Hem aan tafel zitten.
-
Rechters is de naam van het boek dat volgt op Jozua. Bij veel mensen staat het nog bekend als Richteren, zoals oudere vertalingen dit Bijbelboek noemen. Het is om eerlijk te zijn een tragisch boek waarin veel bloed wordt vergoten. Sommige passages zijn zelfs moeilijk te lezen en het is goed om je te realiseren dat God niet overal achter staat.
De rode draad die we tot nu toe hebben gezien, is dat God Zijn volk het beloofde land Kanaän schenkt en dat de Kanaänieten die niet tot inkeer komen maar hun eigen goden blijven volgen uit de weg geruimd moeten worden. Het enige wat Israël hoeft te doen, is zich te houden aan het verbond. Ze moeten zuiver leven en anders zijn dan de omringende volken, want ze zijn Gods ambassadeurs op deze wereld. Net als alle generaties voor hen, hebben de Israëlieten telkens de keus: vertrouwen ze op God of op zichzelf?
Rechters laat er geen misverstand over staan dat de mensen voortdurend hun eigen wil volgen. Ze sluiten verdragen met de Kanaänieten, buigen voor afgoden en wijken steeds verder af van het pad dat God voor hen heeft uitgestippeld. Dit leidt tot verschrikkelijke misstanden en we zien een principe in werking treden dat voor ons christenen maar moeilijk te begrijpen is. God geeft de mensen wat ze willen. De rampspoed die Israël treft in de vorm van verloren veldslagen is een direct gevolg van de zonden. Het is alsof de Heer zegt, ‘Jullie willen andere goden volgen? Oké, laat die goden jullie dan de overwinning schenken’.
In tijden van nood zoekt Israël God wel en hij stuurt ‘rechters’ (verlossers in de vorm van militaire leiders) om het volk naar de overwinning te leiden. Vervolgens gaat het een tijdje goed, maar daarna, meestal als de rechter overlijdt, beginnen we van voor af aan. Alleen zijn de zonden nog weer erger dan voorheen. Israël komt in de problemen, roept het uit tot God en weer verschijnt een onwaarschijnlijke held ten tonele.
De eerste rechters
De eerste rechters zijn Otniël, Ehud, Samgar en Debora. De verhalen over deze rechters zijn vrij kort en bloedig. Ze verslaan de vijanden - of helpen het volk de vijanden te verslaan - en verlossen zo het volk van Israël van het onheil.
Daarna volgen drie langere verhalen, waarin ook de tekortkomingen van de rechters wordt benadrukt. Dit kan verwarrend zijn. De Bijbel is heel duidelijk dat ze worden ‘gedreven door de Geest van de Heer’. In andere vertalingen wordt gezegd dat de Geest van de Heer op hen was. Maar dat wil niet zeggen dat God het altijd eens was met wat deze mensen deden. Ze zijn niet per se voorbeelden die we moeten volgen. Maar het volk was moreel gezien in de put beland en er waren alleen onvolmaakte mensen om mee te werken. Dus gebruikte God hen.
Neem Gideon bijvoorbeeld. Hij is een bekend figuur uit de Bijbel, omdat hij een anti-held is die eerst niet op God durfde te vertrouwen. Als hij dat vervolgens toch doet, verslaat hij met een klein leger van slechts 300 man een groot vijandelijk leger. God schenkt hem die overwinning uiteraard. Daarna gaat het direct bergafwaarts. Gideon, die zich misschien altijd wat gekleineerd voelde, doodt een boel Israëlieten die niet met hem ten strijde wilden trekken. Bovendien laat hij een afgod van goud maken en de cyclus begint opnieuw.
Jefta
Een klein sprongetje en dan komen we aan bij het verhaal van Jefta, een machtige strijder. Hij is echter verwekt bij een prostituee en niet bij de vrouw van zijn vader. Daarom zetten zijn broers hem de familie uit. Jefta verzameld een groep ‘avonturiers’ om zich heen en trekt rond in het land. Het zullen geen lieve jongens zijn geweest, want als Israël het weer eens aan de stok heeft met zijn vijanden, doen ze een beroep op hen.
Jefta belooft God dat als hem de overwinning wordt geschonken, hij het eerste wat naar buiten komt als brandoffer aan God opdraagt. Deze eed was nergens voor nodig en niet van invloed op de veldslag die volgde. Jefta won en de eerste die naar buiten kwam om Jefta te begroeten, was zijn enige kind, zijn ongetrouwde dochter. Het kán zijn dat Jefta zijn dochter inderdaad ter dood bracht. Als dat zo is, dan zal God daar niet blij mee zijn geweest. Het kan ook zijn dat de Bijbel bedoelt dat ze ‘aan God werd toegewijd’. Met andere woorden, dat ze nooit zou trouwen maar dienst zou doen in de tempel. Niet trouwen en geen nageslacht hebben, is voor een vrouw in die tijd een enorm offer.
Na weer drie rechters komen we uit bij Simson. Zijn leven begint veelbelovend, maar al snel blijkt hij losbandig, gewelddadig en arrogant te zijn. Hij respecteert God niet. Toch schenkt God hem overwinningen op de vijanden van Israël. Uiteindelijk laat hij zich verleiden en ten val brengen door een Filistijnse vrouw. Hij kan nog eenmaal wraak nemen en zijn leven eindigt met een massamoord.
Burgeroorlog
Dan is het nog niet gedaan met de bloedige verhalen. Eerst krijgen we te horen over Micha, die een eigen afgod en tempel maakt en een Levitische priester inhuurt om die god te dienen. Vervolgens besluit de stam Dan het aan hen toegewezen grondgebied te verlaten en een nieuwe plek te veroveren. Ze huren de eerder genoemde Levitische priester in om hun stam te dienen. Vervolgens leidt de moord op een vrouw tot een burgeroorlog waarbij bijna de hele stam Benjamin wordt uitgeroeid.
Zo zien we eerst de val van Micha en zijn familie, dan de val van een stam en dan de val van de hele natie. De conclusie van het boek Rechters is dan ook:
In die tijd was er geen koning in Israël: iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was. - Rechters 21:25
De tragische verhalen in Rechters betekenen niet dat God al dat bloedvergieten goed vindt. Integendeel. Dit is wat er gebeurt als je je afkeert van de Heer. In Exodus zagen we dat God de Israëlieten liefheeft en Hij bevrijdt hen uit Egypte. Maar voortdurend keren de Israëlieten zich van Hem af. Nu moet Israël van zichzelf worden verlost. En wie moet dat doen? Een Koning.
De Hebreeuwse Bijbel gaat na Rechters direct verder met de boeken van Samuel en beschrijven hoe Israël aan zijn eerste koningen komt, onder wie de beroemde koning David. In de christelijke indeling volgt na het bloedvergieten in Rechters echter het romantische verhaal Ruth. De manier van vertellen is misschien niet wat wij moderne lezers ervan verwachten, maar dit Bijbelboek heeft alle elementen van een Hollywood-film. Het speelt zich af ten tijde van de Rechters, waarin het volk dus voortdurend zich van God afkeerde. Hier zoomen we echter in op één familie en dan zien we dat er wel degelijk ook godsgetrouwe Israëlieten waren.
-
Lezen Exodus 33:12 - 34:9
In onze ontdekkingsreis naar het karakter van God blijven we nog even in het Bijbelboek Exodus. Na de passage die we gisteren hebben gelezen, ging Mozes opnieuw in gesprek met God. De Heer zegt dat Israël maar alleen verder moet trekken. Zonder God dus. ‘Anders’, zegt God, ‘zou ik jullie weleens kunnen vernietigen’.
Dit is weer zo’n passage die voor ons moeilijk te begrijpen is. Wat God eigenlijk benadrukt, is dat Gods heiligheid ver af staat van de zondigheid van de mens. Eigenlijk neemt Hij Israël dus in bescherming. Maar het doel van zijn opmerking is niet om Israël werkelijk in de steek te laten. God wil juist dat het volk bewust voor Hem kiest. Hij wil dat ze tot inkeer komen en op Hem vertrouwen.
Laten we lezen hoe het verhaal verder gaat. Dat brengt ons namelijk bij het probleem dat God wil oplossen.
Exodus 33:12-23
Mozes zei tegen de HEER: ‘U draagt mij wel op het volk verder te laten trekken, maar U hebt mij niet laten weten wie U met mij mee zult sturen, terwijl U toch gezegd hebt: “Jou heb Ik uitgekozen, jou ben Ik goedgezind.” Als dat werkelijk zo is, laat mij dan weten wat uw plannen zijn. Dan leer ik U kennen en weet ik zeker dat U mij goedgezind bent. Vergeet toch niet dat deze mensen uw volk zijn.’
De HEER antwoordde: ‘Moet Ik dan zelf meegaan om je gerust te stellen?’ Mozes zei: ‘Als U niet zelf meegaat, laat ons dan niet verder trekken. Hoe zou moeten blijken dat U mij goedgezind bent, mij en ook uw volk, tenzij U met ons meegaat? Alleen dan nemen wij immers een bijzondere plaats in onder de volken die de aarde bewonen.’
De HEER zei tegen Mozes: ‘Ik verzeker je dat Ik zal doen wat je vraagt, want Ik ben je goedgezind en Ik heb je uitgekozen.’
‘Laat mij toch uw majesteit zien,’ zei Mozes. Hij antwoordde: ‘Ik zal in mijn volle luister voor je langs gaan en in jouw bijzijn de naam HEER uitroepen: Ik schenk genade aan wie Ik genade wil schenken, en Ik ben barmhartig voor wie Ik barmhartig wil zijn. Maar,’ zei Hij, ‘mijn gezicht zul je niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven.’
Toen sprak de HEER: ‘Er is een plaats op de rots waar je dicht bij Mij kunt komen staan. Als dan mijn majesteit voor je langs gaat, zal Ik je in een kloof laten schuilen en mijn hand beschermend voor je houden tot Ik voorbij ben. Als Ik mijn hand weghaal, zul je Mij van achteren zien; mijn gezicht mag niemand zien.’
Exodus 34:1-9
De HEER zei tegen Mozes: ‘Hak twee stenen platen uit, gelijk aan de vorige. Dan zal Ik op die platen de woorden schrijven die ook op de eerste stonden, die jij stukgegooid hebt. Morgenvroeg moet je gereed zijn, want dan moet je de Sinai op gaan. Kom daar, op de top van de berg, bij Mij. Laat niemand met je mee naar boven gaan, op de hele berg mag niemand te zien zijn, en ook de schapen, geiten en runderen mogen niet in de nabijheid van de berg grazen.’
Mozes hakte twee stenen platen uit, net als de vorige, en ’s morgens ging hij in alle vroegte de Sinai op, zoals de HEER hem had opgedragen. De twee stenen platen droeg hij bij zich. De HEER daalde neer in een wolk, Hij kwam bij Mozes staan en riep de naam HEER uit. De HEER ging voor hem langs en riep uit: ‘De HEER! De HEER! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die trouw blijft tot in het duizendste geslacht, die schuld, misdaad en zonde vergeeft maar niet alles ongestraft laat, en die voor de zonde van de ouders de kinderen en kleinkinderen ter verantwoording roept, tot in het derde en vierde geslacht.’
Onmiddellijk viel Mozes op zijn knieën en boog zich neer. ‘Als U mij goedgezind bent, Heer,’ zei hij, ‘trekt U dan met ons mee, ook al is dit volk onhandelbaar. Schenk ons vergeving voor onze schuld en zonde en maak ons tot uw eigen bezit.’
Mozes mag God niet zien
Een van de eerste dingen die opvalt, is dat Mozes Gods gezicht niet mag zien. Want dan zou hij sterven. Waarom? Dat heeft alles met Gods heiligheid te maken. Op hetzelfde moment dat Adam en Eva in het paradijs zondigden (lees: hun eigen gang wilden gaan) ontstond er een scheiding tussen God en mens. God is heilig. Hij kan niet zijn waar zonde is, omdat mensen Hem niet als hun doel willen aanvaarden. Hij is zo heilig dat Hij geen zonde kan verdragen De mens was dus vanaf dat moment zondig.
Als je zondig bent, kun je niet meer in Gods nabijheid komen, want dan sterf je.
Maar… Gods verlangt er juist naar om tot in eeuwigheid bij de mens te zijn. Hij vindt die scheiding verschrikkelijk.
Dit is dus een groot dilemma voor God. Dat dilemma wordt nog duidelijker als je goed luistert naar wat God tegen Mozes zegt:
De HEER ging voor hem langs en riep uit: ‘De HEER! De HEER! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die trouw blijft tot in het duizendste geslacht, die schuld, misdaad en zonde vergeeft maar niet alles ongestraft laat, en die voor de zonde van de ouders de kinderen en kleinkinderen ter verantwoording roept, tot in het derde en vierde geslacht.’ (Exodus 3:6-7)
Het grote raadsel
Dit is het grote raadsel van het Oude Testament. God is liefdevol, genadig, trouw en waarachtig. Hij bewijst aan duizenden generaties zijn liefde. Hij vergeeft schulden, misdaden en zonden.
Maar… Hij kan de zonde niet ongestraft laten, want dan zou Hij niet meer heilig zijn. Letterlijk zegt God zelfs: ‘Ik houd de schuldige niet voor onschuldig.’ Bovendien worden de kinderen de dupe van slecht gedrag van hun ouders, want de kans is groot dat ze meegaan in hun overtredingen. Ze groeien immers op in een omgeving waarin zonde overheerst en God feitelijk wordt gehaat. Dat kan generatieslang doorgaan, waarschuwt God. (Het is dus niet zo dat als je ouders hebben gezondigd, jij daarvoor wordt gestraft!)
God is heilig en rechtvaardig, maar ook liefdevol. God vergeeft, maar geen zonde blijft ongestraft. Hoe kan Hij die tegenstrijdigheden ooit combineren? Om dit te begrijpen moeten we weer naar Gods eigenschappen kijken. Naar wie Hij is dus.
God is heilig. Heilig wil letterlijk zeggen: apart gezet. Dat God heilig is betekent: God is God. Hij is moreel zuiver en boven alles en iedereen verheven. Een mens kan alleen bij God horen als hij of zij heilig is, als hij of zij apart gezet is voor God.
Omdat God heilig is kán Hij geen zonde tolereren. Hij kan zijn heiligheid niet even uitzetten, zelfs als Hij dat zou willen. Als God bevuild wordt met zonde, is Hij niet heilig meer en is Hij geen God meer. Zie zijn heiligheid als een vlekkeloos witte mantel en onze zonden als inktvlekken. Als wij Hem zouden aanraken, dan is Hij niet smetteloos meer.
God is rechtvaardig. Dit betekent dat God goed is. Goed is dat je geen onrecht kunt verdragen. Een rechtvaardige rechter geeft het juiste oordeel en legt de juiste straf op.
Soms vragen mensen: waarom vergeeft God niet gewoon iedereen? Maar stel dat ik iets van jou zou stelen en God zou mij gewoon vergeven. Is dat eerlijk ten opzichte van jou? Nee, dat zou hartstikke oneerlijk zijn.
En als wij God iets aandoen en Hij zou ons gewoon vergeven, is dat dan wel eerlijk? Nee, dat is ook niet rechtvaardig. Want rechtvaardig betekent dat het juiste oordeel wordt geveld. En dat mogen we ook van Hem verwachten. Want Hij is wel de koning van het universum…
God is liefde. Gelukkig voor ons is God niet alleen heilig en rechtvaardig, maar ook liefde. Hij is liefde en kan die liefde niet even uitzetten. Hij houdt van ons en wil ons het beste geven van wat Hij kan geven. Hij maakte het heelal en onze wereld voor ons, zodat wij daarvan en van Hem kunnen genieten.
God wil dus onze zonden vergeven, maar tegelijkertijd kan Hij geen zonde onbestraft laten. Hoe los je dat op?
Het kruis is het antwoord
Het antwoord van het raadsel van God is het kruis van Jezus. Jezus was namelijk zonder zonde. Hij was eigenlijk de enige mens die niet hoefde te sterven. Daardoor was Hij als enige in de positie om de straf van anderen te dragen.
Vergelijk het met een rechter die zielsveel van de verdachte houdt. De verdachte is schuldig en wordt veroordeeld. Dat is rechtvaardig en goed.
Maar vervolgens gaat de rechter naar de gevangenis in plaats van de crimineel. De dief krijgt zijn leven terug. Dat is genade.
Dit is wat Jezus voor ons deed aan het kruis. Hij stierf, zodat wij gered worden van de eeuwige dood. Hij lost het probleem van de Bijbel op. Hij zorgt ervoor dat mensen vrijuit gaan, terwijl toch alle zonden worden bestraft!
Besef jij hoe groot Gods heiligheid is? En besef je hoe groot zijn genade is? Veel mensen worstelen hiermee. Ze denken dat ze Gods genade moeten verdienen door heilig te leven, maar dat is het antwoord niet. Jezus stierf in jouw plaats aan het kruis, voor jouw zonden. Dat is het antwoord.
-
Jozua betekent letterlijk ‘God redt’. Het is de Hebreeuwse versie van de naam die in het Grieks met ‘Jezus’ wordt vertaald. Het is prachtig om deze symboliek te zien. Jozua - ‘God redt’ - loodst zijn volk het beloofde land in, net zoals Jezus ons het koninkrijk van God inleidt.
Jozua is voor het volk Israël een uiterst belangrijk boek. Hierin wordt namelijk de belofte vervuld die God ongeveer zeshonderd jaar eerder aan Abraham deed. Zijn nakomelingen zouden het land bezitten dat God Abraham zou wijzen. Dit Bijbelboek bestaat uit vier delen:
1. Oversteek
Eindelijk is het zo ver. Veertig jaar na de bevrijding uit Egypte steekt Israël de grensrivier de Jordaan over. De ark van het verbond gaat voor hen uit en zodra de priesters die de ark dragen het water betreden, stroomt het water weg. God herhaalt dus het wonder van veertig jaar eerder, toen hij de Rietzee opende om Israël te helpen ontsnappen aan het Egyptische leger. Alle ‘weerbare mannen’ steken over, klaar voor de strijd. Maar het is Gods strijd, zo maakt de Heer duidelijk aan Jozua. Nog voor de eerste slag ontmoet Jozua, terwijl hij in zijn eentje wandelt, een hemelse Krijger. Het is een engelachtig wezen, iemand die gelijk is aan God, want Jozua moet - net als Mozes ruim veertig jaar eerder - zijn sandalen uittrekken. Jozua vraagt: ‘Bent u voor ons of voor hen?’ Het antwoord luidt: ‘Geen van beiden’. Ofwel: deze strijd gaat niet om Israël en de Kanaänitische volken, maar om God. De vraag is of Jozua God wil volgen bij deze oorlog. Het antwoord is ‘ja’. Jozua doet telkens wat God hem opdraagt.
2. Verovering
Nu volgen de slagvelden. Jericho valt - letterlijk - nadat Israël zeven dag lang rondjes heeft gelopen om de zwaar versterkte stad. God werpt hen de vijand in de schoot, omdat Israël doet wat God opdraagt. Bij de volgende verovering gaat het echter mis, omdat één man spullen heeft gestolen die aan God waren gewijd. Israël lijdt een verlies en moet eerst de zonde uit zijn midden verwijderen voor het verder kan gaan met de verovering. Daarna veroveren ze de stad Ai wel, en vele andere steden volgen.
Voor ons christenen is al dit bloedvergieten moeilijk te begrijpen. Maar zoals ik eerder schreef: deze Kanaänitische volken deden gruwelijke dingen. Ze leefden losbandig, aanbaden andere goden, offerden kinderen en kwamen niet tot inkeer. Maar toch… was het nodig om iedereen uit te moorden?
De Bijbeltekst lijkt te suggereren dat dit inderdaad gebeurde, maar als je iets verder kijkt, dan blijken zinnen als ‘ze lieten niemand in leven’ figuurlijk bedoeld te zijn. Ja, er kwamen veel mensen om, absoluut. Toch is hier geen sprake van brute genocide. Zo vertelt God dat ze de vijandelijke volken moeten vernietigen, maar vervolgens geeft Hij de regel dat Israëlieten niet met de Kanaänieten mogen trouwen. En waar in het ene hoofdstuk staat dat alle mensen zijn gedood in een bepaalde stad, blijken in het volgende hoofdstuk toch nog Kanaänieten te leven in die plaats.
Bovendien gaf God de mensen nog een kans om tot inkeer te komen. Zeven dagen lang hadden de inwoners van Jericho zich bij Israël kunnen aansluiten. Ze hadden immers gehoord van ‘hun’ God. Niemand deed het, behalve de prostituee Rachab en haar familie. De Chiwwieten kozen ervoor zich bij Gods volk aan te sluiten. Ze gebruikten daarvoor een list (dat was wellicht niet nodig geweest), en het leidde tot een vredesverdrag. Andere volken hadden hier ook voor kunnen kiezen. Maar ze deden het niet. Ze bleven trouw aan hun eigen goden en moesten daarvoor de prijs betalen.
De verovering van het beloofde land is de enige keer dat God Israël oproept om ten strijde te trekken. Kanaän wordt aan hen gegeven en de volken moeten worden verdreven. Voor de rest moet Gods volk de vrede bewaren. Dus de bedoeling van deze oorlogsverhalen is niet om duidelijk te maken dat we gewelddadig mogen zijn uit naam van de Heer. Gods opdracht voor Israël was heel specifiek voor die tijd en dat land bedoeld. Zij moesten recht brengen in het land Kanaän.
3. Verdeling
Tegen het einde van Jozua’s leven is nog niet het hele land veroverd. Toch wordt het land vast verdeeld. Dit zijn niet de meest interessante hoofdstukken uit de Bijbel, maar het is wel belangrijk dat ze er zijn. Dit is namelijk het tastbare bewijs dat God Zijn belofte aan Abraham, Isaak en Jakob is nagekomen.
4. Dienen
Aan het einde van zijn leven doet Jozua wat Mozes ook al deed: hij houdt afscheidstoespraken. De woorden zijn anders, maar de strekking is hetzelfde. Hij roept het volk op om Gods wil te doen, Hem te volgen en te gehoorzamen. Hij herinnert Israël aan Gods trouw en barmhartigheid, hoe Hij hen naar het beloofde land heeft gebracht, en de Kanaänieten heeft verslagen. Jozua roept op om God te blijven dienen en niet achter andere goden aan te gaan. ‘Hou je aan de afspraken van het verbond en het zal je goed gaan’, is wat hij probeert over te brengen. ‘Zijn jullie ontrouw, dan wachten rampspoed en ballingschap.’
Hij legt ieder individu de keuze voor die we steeds opnieuw tegenkomen in de Bijbel: kies wie je wilt dienen.
‘Nu dan,’ vervolgde Jozua, ‘eerbiedig de Heer, dien hem met onvoorwaardelijke trouw en doe de goden weg die uw voorouders ten oosten van de Eufraat en in Egypte hebben gediend. Dien alleen de Heer. Wanneer u daar niet toe bereid bent, kies dan nu wie u wel wilt dienen: de goden van uw voorouders ten oosten van de Eufraat of de goden van de Amorieten, van wie u nu het land bewoont. In ieder geval zullen ik en mijn familie de Heer dienen.’ - Jozua 24:14-15
De mensen die Jozua horen, kiezen voor God. De vraag is natuurlijk of Israël inderdaad trouw blijft aan de Heer, of dat hun opstandige natuur het toch weer overneemt. Wederom een schitterende cliffhanger aan het eind van een Bijbelboek.
-
Lezen: Exodus 3:1-14
‘Het Nederlandse team boekte een glorieuze overwinning’, zou een sportverslaggever kunnen zeggen. Hij bedoelt daarmee dat de zege op schitterende en overtuigende wijze werd behaald.
Wist je dat de term ‘glorie’ ook vaak in de Bijbel voorkomt? In de Bijbel gaat het veel over de ‘glorie van God’. Er worden ook wel andere termen gebruikt. Bijvoorbeeld: ‘Gods grootheid’, ‘Gods majesteit’, ‘Gods heerlijkheid’ of ‘Gods luister’.
De term ‘glorie van God’ is niet iets waar in kerken veel over wordt gepreekt. Ik denk omdat het ons een ongemakkelijk gevoel geeft. Als je een beetje cynisch bent, dan kun je zeggen dat God wel erg vol is van zichzelf. Alles draait om Hem. En als je Hem niet voldoende eer geeft, dan krijg je daar nog straf voor ook... Zo wordt de Bijbel vaak uitgelegd door mensen die het idee van Gods glorie niet begrijpen.
Wij zijn opgevoed met de gedachte dat iedereen gelijk is. Maar God benadrukt steeds weer dat Hij boven ons staat. Eh… is dat niet een beetje egoïstisch? Oneerlijk zelfs?
Nu moet ik toegeven: Gods glorie is best ingewikkeld. Wat wordt hiermee bedoeld? En waarom is dit zo belangrijk voor God?
Laten we, net als in de vorige les, teruggaan naar het Bijbelboek Exodus. In dit boek wordt beschreven hoe God zijn volk Israël uit Egypte bevrijdt. Hij doet dit door allerlei plagen op Egypte te laten neerkomen.
Waarom doet Hij dat? Omdat Egypte God had beroofd van zijn glorie, van zijn eer. Ze hadden afgodsbeelden neergezet en vereerden die in plaats van de Heer. Had Egypte zijn hoofd gebogen, dan waren de tien rampen niet nodig geweest.
Maar wat doet Israël, kort nadat ze tegen God hebben gezegd dat zij Hem wel willen volgen? Terwijl Mozes op de berg met God in gesprek is maken ze een afgodsbeeld. Laten we lezen.
Exodus 3:1-4
Toen het volk merkte dat Mozes lang wegbleef en maar niet van de berg af kwam, verdrongen ze zich om Aäron en eisten van hem: ‘Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want wat er gebeurd is met die Mozes, die ons uit Egypte heeft geleid, weten we niet.’
Aäron antwoordde: ‘Neem dan uw vrouwen, zonen en dochters hun gouden oorringen af en breng die bij mij.’ Hierop deden alle Israëlieten zonder aarzelen hun gouden oorringen af en gaven die aan Aäron. Alles wat ze hem brachten smolt hij om en hij goot er een beeld van in de vorm van een stierkalf. Het volk riep uit: ‘Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid!’ Toen Aäron zag wat er gebeurde, bouwde hij een altaar voor het beeld en kondigde hij aan dat er de volgende dag een feest voor de HEER zou zijn. De volgende morgen vroeg brachten ze brandoffers en vredeoffers. Ze gingen zitten om te eten en te drinken, en stonden daarna op om uitbundig feest te vieren.
De HEER zei tegen Mozes: ‘Ga terug naar beneden, want jouw volk, dat je uit Egypte hebt geleid, misdraagt zich. Nu al zijn ze afgeweken van de weg die Ik hun gewezen heb. Ze hebben een stierenbeeld gemaakt, hebben daarvoor neergeknield, er offers aan gebracht en gezegd: “Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid!”’
De HEER zei verder tegen Mozes: ‘Ik weet hoe onhandelbaar dit volk is. Houd Mij niet tegen: mijn brandende toorn zal hen verteren. Maar uit jou zal Ik een groot volk laten voortkomen.’
Mozes probeerde de HEER, zijn God, milder te stemmen: ‘Wilt U dan uw toorn laten ontbranden tegen uw eigen volk, HEER, dat U met sterke hand en grote macht uit Egypte hebt bevrijd? Wilt U dat de Egyptenaren zeggen: “Hij heeft hen bevrijd om hen in het ongeluk te storten, om hen in het bergland te doden en van de aarde weg te vagen”?
Wees niet langer toornig en zie ervan af onheil over uw volk te brengen! Denk toch aan uw dienaren Abraham, Isaak en Israël, aan wie U onder ede deze belofte hebt gedaan: “Ik zal jullie zo veel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn, en het hele gebied waarvan Ik gesproken heb zal Ik hun voor altijd in bezit geven.”’
Toen zag de HEER ervan af zijn volk te treffen met het onheil waarmee Hij gedreigd had.
God is boos
We zien hier dus dat God boos wordt. Het lijkt erop dat Hij dus menselijke emoties heeft. Maar er is een verschil. Wij kunnen boos worden in een opwelling, en daarbij de controle verliezen. Het is lastig voor te stellen, maar dat heeft God niet. De Bijbel probeert vooral aan te duiden dat God terecht boos werd. Het volk had net de almacht van God meegemaakt, en binnen een paar weken laten ze God alweer vallen als een baksteen. Ze vereren liever een dood voorwerp dat door mensenhanden is gemaakt, dan de levende, almachtige Schepper van hemel en aarde!
En wat doet Mozes? Die springt in de bres voor het volk. Maar… dat doet hij niet in de eerste plaats om de mensen te helpen. Kijk maar eens naar wat hij bidt:
‘Wilt U dan uw toorn laten ontbranden tegen uw eigen volk, HEER, dat U met sterke hand en grote macht uit Egypte hebt bevrijd? Wilt U dat de Egyptenaren zeggen: “Hij heeft hen bevrijd om hen in het ongeluk te storten, om hen in het bergland te doden en van de aarde weg te vagen”?
Wees niet langer toornig en zie ervan af onheil over uw volk te brengen! Denk toch aan uw dienaren Abraham, Isaak en Israël, aan wie U onder ede deze belofte hebt gedaan: “Ik zal jullie zo veel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn, en het hele gebied waarvan Ik gesproken heb zal Ik hun voor altijd in bezit geven.”’
Mozes zegt niet: ‘Deze mensen bedoelden het niet verkeerd’ of: ‘Het viel toch wel mee wat ze hebben gedaan?’ Hij doet een beroep op Gods glorie. ‘Wat zullen de andere volken van U denken als U dit volk niet langer beschermt?’ Hij stelt Gods reputatie dus centraal.
Mozes weet waarom God Israël heeft bevrijd. Dat wordt even verderop in de Bijbel trouwens nog duidelijker: wat God aan Mozes heeft verteld is dat Israël een koninkrijk van priesters moest worden. Als Israël God trouw zou dienen, dan zou God hen trouw zegenen, en dan zouden andere volken zouden zo jaloers worden dat zij zich ook bij God zouden aansluiten.
Op die manier kon God de hele aarde zegenen. Maar Israël was opstandig. ‘Uw beloftes staan nog steeds’, zegt Mozes. ‘Maak Uw eigen naam groot door trouw te blijven aan Uw beloftes.’ God ging mee met Mozes’ pleidooi en Hij spaarde het volk.
Gods glorie is de som van Gods eigenschappen
Het Oude Testament, dat oorspronkelijk in het Hebreeuws is geschreven, gebruikt meestal het woord kabod om Gods glorie aan te duiden. Kabod betekent letterlijk ‘zwaar in gewicht’. Als je iemand de eer geeft die hem toekomt, erken je zijn ‘belangrijkheid’, ofwel het gewicht van zijn unieke eigenschappen.
Dit brengt ons al een stuk dichter bij een definitie van wat we bedoelen met Gods glorie. Misschien dat de meest simpele manier om Gods heerlijkheid te omschrijven is: ‘de som van al zijn unieke eigenschappen’. Dat kunnen we bijvoorbeeld zo weergeven:
Gods liefde
Gods alwetenheid
Gods almacht
Gods heiligheid
Gods schoonheid
Gods volmaaktheid
Gods rechtvaardigheid
Gods vergevingsgezindheid
(enzovoort)
________________+
= Gods glorie
God zegt dat Hij vaak dingen doet omwille van zijn naam, ofwel: omwille van zijn glorie. Hier zien we dus dat alles wat God is, samenkomt onder noemer ‘Glods glorie’ of ‘Gods heerlijkheid’. Met andere woorden: als we het hebben over de ‘glorie van God’ bedoelen we zijn hele wezen: alles wat Hij is en volledig wie Hij is.
Als we God verheerlijken, erkennen we dat Hij de allerhoogste is, dat er niemand is als Hij, niemand zo machtig, niemand zo liefdevol, niemand zo barmhartig, niemand zo genadig, niemand zo mooi, niemand zo eerbiedwaardig en niemand zo heilig. We zeggen dat Hij God is, en niemand anders.
Is God egoïstisch?
Dat brengt ons bij de vraag waarom God zo geobsedeerd lijkt door zijn glorie. Is Hij ijdel en egoïstisch? Voor veel mensen is dit een reden om zich van God af te keren.
Televisiepresentatrice Oprah Winfrey bijvoorbeeld liep weg bij God toen ze ongeveer 27 jaar was. Ze was ervan overtuigd dat God liefde was, maar toen een voorganger vertelde over de jaloerse kant van God, kon ze daar niet mee omgaan.
De bekende acteur Brad Pitt verliet de kerk omdat Hij Gods gedachtegang niet kon volgen. ‘Ik begrijp het idee niet van een God die zegt: “Je moet me erkennen. Je moet zeggen dat ik de beste ben en dan geef ik je eeuwig geluk. Als je dat niet doet, dan krijg je het niet!” Het lijkt om ego te gaan. Ik zie niet in hoe God vanuit zijn eigen ego kan werken. Het slaat nergens op.’
Ook de christelijke schrijver C.S. Lewis begreep in zijn jonge jaren niet waarom God zo door zichzelf geobsedeerd leek en hoe dat strookte met het beeld van een liefdevolle God. ‘God leek wel een ijdele vrouw die complimenten wilde ontvangen.’
Anders dan de twee genoemde tv-persoonlijkheden kwam Lewis er uiteindelijk achter dat God uit liefde zo bezig is met zijn eigen glorie. Niet uit egoïsme, maar uit liefde.
Van wie hou jij heel erg veel? Zou je die persoon dan niet het allerbeste willen geven? Wat is het beste? Een huis? Een auto? Juwelen? Elke avond patat of juist elke avond luxe uit eten? God gunt ons ook het allerbeste. En wat is het allerbeste? Dat is God zelf!
Al zijn liefde, al zijn zorg, al zijn bescherming, al zijn vergeving, alles wat Hij is en wie Hij is wil Hij aan jou geven. Hij wil dat zijn kinderen gelukkig zi...
-
Deuteronomium, het vijfde boek van de Bijbel, bestaat voor het grootste deel uit de afscheidsspeech van Mozes. Hij houdt deze toespraak dus veertig jaar na de uittocht uit Egypte. Zijn toehoorders moeten weten waar ze vandaan komen en waar ze naartoe gaan, wat hun missie in het leven is. Dus herhaalt Mozes hoe God Zijn volk uit Egypte bevrijdde. Hij komt ook uitgebreid terug op de overeenkomst die God met Israël sloot, dat ze zegen mogen verwachten als ze zich aan de bepalingen uit dit contract houden, maar straffen als ze dat niet doen.
Het wordt duidelijk dat God wil dat Zijn volk anders is dan de huidige bewoners van het land Kanaän. De volken die hier nog wonen, leven losbandig, aanbidden andere goden en brengen zelfs met regelmaat kinderoffers. God weet dat als deze volken niet worden uitgeroeid, ze Zijn volk zullen verleiden om aan hun schandelijke praktijken mee te doen. Dat is de reden dat er zoveel bloed moet vloeien. God heeft hen tijd gegeven tot inkeer te komen, maar ze deden dat niet.
Hoe rijmen we dit bloedvergieten met het beeld van een liefdevolle God? We komen daar op terug bij de volgende Bijbelboeken. Hier in Deuteronomium legt God via Mozes aan Israël uit hoe Zijn natie zich moet gedragen. De sleutelverzen vinden we in hoofdstuk 6. Deze tekst wordt ook wel de Joodse geloofsbelijdenis genoemd en is zeker de moeite waard om uit je hoofd te leren:
‘Luister, Israël, de Heer, onze God, de Heer is de enige! Heb daarom de Heer lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten.’ - Deuteronomium 6:4-5
Dit vers vat eigenlijk de boodschap van het hele boek samen. Sterker nog, dit vers is de belangrijkste wet voor alle mensen die God volgen, zegt Jezus later. Het woord ‘luister’ betekent veel meer dan alleen maar horen wat de ander zegt. Het houdt ook in: ‘Gehoorzaam, doe wat ik zeg’. Daarnaast benadrukt Mozes dat de Heer de enige God is, en Hij deelt Zijn glorie niet met nepgoden, wat de volken om Israël heen dus wel doen. De oproep is om van God te houden. Het woord dat hier wordt gebruikt voor ‘liefhebben’ betekent veel meer dan een emotie die weer voorbij kan gaan. Vandaag kun je verliefd zijn, morgen kan dat over zijn. Maar hier wordt gesproken over 100 procent toewijding. Hou van God met je hele wezen, met alles wat je bent.
Een koninkrijk van priesters
Als je goed hebt opgelet, dan weet je nog dat Mozes eerder had gezegd dat Israël een koninkrijk van priesters zou vormen. Zij moesten de zegen van God verspreiden over de wereld. Hier vertelt Mozes hoe het volk dat moet doen, door alleen God te aanbidden, met hun hele hart, ziel en wil.
Israël moet een tempel bouwen en daar God aanbidden. Een andere manier om God te eren, is door voor de armen te zorgen. Zo moeten de Israëlieten een tiende van hun inkomen afdragen aan de tempel en elke drie jaar nogmaals een tiende voor de armen. Daarnaast worden richtlijnen gegeven voor de karaktereigenschappen van de priesters en andere leiders. Anders dan bij de omringende volken, bepaalde Gods wet dus hoe er moest worden geleefd. Dat is een radicaal verschil met de andere naties waar de koning een soort god was en dus besloot wat wel en niet mocht. Bij Israël heeft God het voor het zeggen en Hij gaat profeten sturen om de leiders en het volk richting te geven.
Er worden nog meer wetten uitgelegd. Realiseer je dat geen van deze wetten echt nieuw waren. Deuteronomium betekent ‘tweede wet’ of ‘herhaalde wet’. Mozes herhaalt wat God eerder duidelijk heeft gemaakt. De zegen voor Israël zal groot zijn, maar toch eindigt het boek wat in mineur. Mozes voorspelt namelijk dat na zijn dood het volk God opnieuw ongehoorzaam zal zijn en dat rampspoed Israël zal treffen.
En zo zie je een terugkerend thema. Adam en Eva hadden al de keuze gehoorzaam of ongehoorzaam te zijn. Kaïn en Abel, Noach, Abraham, Isaak, Jakob en zijn zonen; elke generatie en elk individu moet zijn eigen beslissing nemen. Vertrouw je erop dat God het beste met je voorheeft of denk je dat je het beter weet?
Een nieuw hart
Mozes weet dat het volk God zal verlaten en weggevoerd zal worden. En dan spreekt hij de troostvolle woorden dat als Israël ‘zijn hart besnijdt’ het volk God weer lief kan hebben. Dus als de Israëlieten zich weer tot God keren, kunnen ze Hem opnieuw liefhebben en zal Hij hen bevrijden. Deze belofte dat God het opstandige hart van de mens zal veranderen, wordt later door andere profeten aangehaald. Dit is de hoop: dat God een nieuw hart schenkt.
Mozes beëindigt zijn toespraak met een lied waarin hij waarschuwt en zegent. Dan benoemt God Jozua tot de nieuwe leider, loopt Mozes de berg op en sterft.
Hier eindigen de eerste vijf Bijbelboeken, die volgens de overlevering door Mozes zijn geschreven. Israël staat op het punt het beloofde land te veroveren, maar er zijn nog zoveel vragen onbeantwoord:
- Wanneer komt de nakomeling van Eva om de slang te vermorzelen en wie is Hij?
- Hoe gaat God de wereld redden en alle natiën zegenen via het nageslacht van Abraham?
- Hoe kan een heilige, rechtvaardige God toch genadig zijn aan opstandige mensen?
- Hoe krijg je een nieuw hart?
Deze vragen worden in de rest van de Bijbel beantwoord.
- Visa fler